DOI: 10.5553/BenM/138900692023050003007

Beleid en MaatschappijAccess_open

Reflectie & debat

Wat willen we voor studenten uit de arbeidersklasse?

Klassenmigranten die netjes assimileren of zichzelf kunnen blijven?

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Jeroen Rijnders, Ethan Auer en Jocelyn Ballantyne. (2023). Wat willen we voor studenten uit de arbeidersklasse?. Beleid en Maatschappij (50) 3, 189-194.

    Reflection and debate initiates academically inspired discussions on issues that are on the current policy agenda.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Milio van de Kamp confronteert in zijn boek Misschien moet je iets lager mikken (2023) op bijzondere wijze de sociale, economische, politieke en psychologische kwesties van klassenongelijkheid in het onderwijs. Dit doet hij door zijn eigen ervaringen te onderzoeken als eerstegeneratiestudent uit de lagere sociaaleconomische klasse die een nieuw segment van de samenleving betreedt: de universiteit. Hij laat met zijn openhartige verhaal zien hoe hij, naast grote financiële obstakels, zich als ‘klassenmigrant’ op allerlei manieren moet aanpassen. Eén niveau van aanpassing is uiteraard het opdoen van kennis en vaardigheden die onderdeel zijn van het formele onderwijs, zoals analytische vaardigheden en de academische taal. Deze ervaring is min of meer relevant voor alle studenten, want om dit te leren gaat men onder andere ook juist studeren. Hoewel er ook hierop af te dingen valt, richten wij ons op een tweede niveau van aanpassing: de impliciete culturele aspecten die verband houden met klasse. Als nieuwkomers in een vreemde omgeving worden studenten uit de lagere of arbeidersklasse gedwongen zich aan te passen aan de cultuur van de universiteit en van hun studiegenoten uit de middenklasse en elite.1x 1 Van de Kamp gebruikt de term ‘lagere klasse’ als onderscheidend van de ‘arbeidersklasse’. Er zijn ook veel andere mogelijke onderscheidingen, zoals ‘precariaat’, ‘werkende klasse’, ‘bijstandsklasse’, ‘onderklasse’ en ‘lompenproletariaat’. Wij gaan hier niet in op zulke onderscheidingen en gebruiken ‘arbeidersklasse’ als term voor deze klassen tezamen tegenover de hogere klassen (de middenklasse en elite).1 Andere manieren van jezelf presenteren, gedragingen, normen, attitudes, ideeën et cetera moeten worden aangeleerd om erbij te passen, te slagen in een academische opleiding, voor een verdere carrière en het sociale leven. Deze vereiste ‘aanpassing’, zo stellen wij, is een vorm van gedwongen ‘assimilatie’: het onderschikken en uitwissen van de eigen arbeiderscultuur (en vaak ook niet-westerse culturen) door de dominante, hogereklassencultuur. In onze reactie op Van de Kamps boek betogen wij dat assimilatie niet enkel problematisch is voor de personen die het ondergaan, maar ook voor (1) de kwaliteit van het hoger onderwijs en de wetenschap, en (2) het ideaal van een gelijke samenleving. Om dit tegen te gaan moet onder andere het diversiteitsbeleid van universiteiten de klassenthematiek centraler stellen.

    • De juiste boeken en culturele assimilatie

      In het hoofdstuk ‘21 diner’ bespreekt Van de Kamp hoe vervreemdend het is om te beseffen dat je een andere achtergrond hebt dan de mensen om je heen. Hij beschrijft een huis dat, in tegenstelling tot zijn ouderlijk huis, vol staat met boeken. Samen met andere elementen vormen de boeken een fysieke omgeving waarin hij zich misplaatst, buitengesloten en zelfs achtergesteld voelt. Als leden van een netwerk voor eerstegeneratie- en arbeidersklassestudenten en -academici (Class-Conscious Academics Network) zijn wijzelf al te goed bekend met zulke ervaringen. Boeken vormen een van de meest sprekende illustraties van de cultuurverschillen tussen studenten uit rijkere en universitair geschoolde families en studenten uit minder vermogende families waar niemand aan de universiteit heeft gestudeerd (vandaar naast ‘arbeidersklassestudent’ ook de term ‘eerstegeneratiestudent’, wat vaak ook studenten met niet-westerse migratieachtergronden betreft). Niet alle boeken zijn namelijk gelijk. In onze jeugd waren er ofwel geen boeken, ofwel niet de juiste boeken; de Nederlandse taal kent nota bene het hiërarchische onderscheid tussen ‘literatuur’ en ‘lectuur’. Al stammen wij uit drie verschillende generaties, het viel ieder van ons als student op dat de Klassieke Literatuur uit het (Europese) Culturele Canon een prominente rol speelt: diepzinnige Duitsers, omvangrijke Russen en archaïsche Grieken. Zulke werken hebben een bijzondere status. Ze hebben een sociale functie, zoals in gesprekken tijdens het diner dat Van de Kamp beschrijft. Maar ze spelen ook een rol in meer formele situaties. Zo worden ze vaak door professoren tijdens een college als voorbeeld gebruikt om iets uit te leggen, met de impliciete veronderstelling dat iedereen de verhalen kent. Wanneer studenten uit de arbeidersklasse zich realiseren dat dit niet hun verhalen zijn, dat ze dus niet dezelfde culturele opvoeding hebben gehad, kan dit het lastig maken om zowel academisch als sociaal door de universiteit te bewegen. Het is lastig deelnemen aan gesprekken die steunen op culturele kennis en ervaringen die je niet hebt. In de woorden van Didier Eribon, een Franse socioloog die ook veel heeft geschreven over zijn migratie van de arbeidersklasse naar de intelligentsia: ‘Auteursnamen en boektitels fonkelden voor mijn ogen als toverformules, ze weerklonken in mijn oren als wachtwoorden waarmee, naar ik dacht, de deuren zouden openzwaaien naar een onbekende wereld die ik tot dan toe niet had kunnen bezoeken vanwege een onzichtbare en onoverkomelijke grens’ (Eribon, 2023, 101). Van de Kamp duidt dit proces aan de hand van een andere Franse socioloog, Pierre Bourdieu. Boeken, de discussies erover tijdens het eten en de kennis van de verhalen zijn een van de middelen waarover mensen beschikken, namelijk hun ‘cultureel kapitaal’. Daarnaast is ook ‘habitus’ essentieel: de innerlijke houding die je ontwikkelt door op te groeien met zulk kapitaal, zoals een ‘gevoel voor literatuur’ en het vertrouwen met gesprekken daarover (Bourdieu, 1984). Dat dit zo belangrijk is, is niet enkel anekdotisch. Cultureel kapitaal en met name habitus hebben meetbaar effect op het academisch succes van studenten (Gaddis, 2013). Dit vraagt ons verder na te denken over wat hierachter schuilgaat.

      Het is moeilijk, en mogelijk vernederend, voor arbeidersklassestudenten om openlijk te erkennen dat veel van wat in een universitaire omgeving ‘algemene kennis’ en ‘gedeelde ervaring’ lijkt te zijn, hen vreemd is. Ze kunnen voelen dat ze tekortschieten en anderen kunnen medelijden met hen hebben, alsof hun achtergrond onvoldoende is omdat hun ouders geen (of niet de juiste) boeken lezen. De boodschap is helder, zoals Van de Kamp ook stelt; je moet je aanpassen aan de cultuur. Hieruit kunnen we een sterk oordeel aflezen over welke cultuur waardevol is. Arbeidersklassestudenten hebben namelijk helemaal geen gebrek aan cultuur. Niemand heeft dat. De families die hen opvoeden, de scholen waar ze heengaan en de buurten waarin ze opgroeien verschaffen wel degelijk allerlei cultureel kapitaal. Maar die vormen van cultureel kapitaal worden door hogere klassen als minderwaardig en ongeschikt voor de universiteit beschouwd. Daarin grondt de verwachting je aan te passen aan de zogenaamd superieure cultuur; ‘educatie als volksverheffing’. Dit is niet enkel misplaatst, maar ook discriminerend. Sterker nog, gezien de sterke dwang tot aanpassing (anders wordt het lastig slagen) en het veroordelen en ontkennen van de arbeiderscultuur (en niet-westerse culturen) kunnen we stellen dat arbeidersklassestudenten worden gedwongen te ‘assimileren’. De Italiaanse filosoof Antonio Gramsci ziet dit soort processen vanuit zijn theorie over ‘culturele hegemonie’ als machtsmiddelen van de heersende klassen om niet middels geweld en dwang, maar middels instituties (bijvoorbeeld de universiteit) hun eigen ideologie en waarden te propageren (Gramsci, 1971).

    • Ruimte voor de arbeidersklasse in de wetenschap

      Het oordeel over welk cultureel kapitaal waardevol is en de vereiste assimilatie die dit met zich meebrengt, kunnen enorme impact hebben op een individu, zoals Van de Kamps verhaal toont. Maar het heeft ook gevolgen voor de academische wereld. Dit verstikt de potentiële unieke bijdragen van mensen uit de arbeidersklasse aan de wetenschap. Inzien hoe dit werkt kan lastig zijn, vooral ook omdat klasse in onze samenleving tegenwoordig weinig besproken wordt. Daarom is een soortgelijk dilemma van Afrikaanse filosofen, dat hetzelfde mechanisme vertoont, wellicht verhelderend (Bodunrin, 1981; Etieyibo, 2016). Al eeuwen strijden Afrikaanse filosofen voor een plek in het mondiale filosofische discours. Maar als ze filosofie beoefenen op een manier die trouw is aan hun (vele uiteenlopende) eigen unieke tradities, met hun eigen concepten, logica's, ideeën en manieren van spreken en schrijven, worden zij zelden gepubliceerd in gerenommeerde internationale tijdschriften. Deze vereisen namelijk doorgaans dat wordt voldaan aan heel andere, westerse paradigma’s van wetenschap. Maar als zij hun filosofieën aanpassen aan de tijdschriften, gaat veel van het unieke van hun perspectief verloren; zij krijgen misschien een platform, maar met iets wat nog nauwelijks recht doet aan de diverse tradities die ‘Afrikaanse filosofie’ vormen.

      Academici uit de arbeidersklasse staan voor een soortgelijk dilemma. Zij kunnen assimileren en succesvolle wetenschappers worden, maar het gros van hun werk en zelfs hun identiteit zal meer van hetzelfde zijn. Een ‘academische eenheidsworst’ (beeld je een collegezaal vol wildzwijn-fenegriek worsten van de Marqt in). Als de wetenschap werkelijk gebaat is bij diverse perspectieven, zoals zo vaak wordt gezongen ter lof van de diversiteit in de academische wereld, dan moet er ruimte zijn voor mensen die dingen op een andere manier doen of, beter gezegd, voor andere mensen die anders kunnen blijven. Anders wordt mensen uit de arbeidersklasse ‘epistemisch onrecht’ aangedaan; een onrecht in relatie tot kennis (Fricker, 2007). In dit geval houdt dit in dat mensen uit de arbeidersklasse niet worden erkend als dragers van waardevolle kennis. In ondersteuning voor studenten moeten we dan ook weg van de focus op hoe je je aanpast, hoe je met je docent praat en hoe je keurig met mes en vork eet. Ondersteuning voor vrouwelijke studenten richt zich ook niet op hoe je mannelijker praat, maar juist op waarom bètawetenschappen gebaat zijn bij vrouwelijke onderzoekers. Zo ook moet er meer positieve aandacht komen voor de ervaringen, culturen en identiteiten van de arbeidersklasse.

    • Onderwijs en emancipatie in/van een systeem van klassenhiërarchie

      Een tweede, dieperliggende kwestie is dat de waardeoordelen over cultuur en de assimilatie-eis haaks op onze idealen over het onderwijssysteem staan. Het heersende verhaal over onderwijs benadrukt de functie ervan als het belangrijkste instrument voor emancipatie voor zowel het individu als de samenleving. ‘Kwaliteitsonderwijs’ is zelfs de vierde VN-Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling. Daarin wordt beschreven dat onderwijs individuen de kennis en vaardigheden voor onder andere een gezond leven en een carrière verschaft, en het de samenleving als geheel ten goede komt door een welvarender, gelijkwaardiger en vreedzamer wereld te bevorderen (United Nations General Assembly, 2015). Maar deze emancipatoire functie is erg beperkt, in ieder geval in onze ervaringen van opgroeien in respectievelijk (naar auteursvolgorde) Nederland, Oostenrijk en de Verenigde Staten.

      Op individueel niveau wordt educatie om ‘opwaartse sociale mobiliteit’ te bereiken vaak geprezen als emancipatoir resultaat. Maar wanneer dergelijke klassenmigratie assimilatie en afsterven van je arbeidersklasse-identiteit vergt, hoe ‘emancipatoir’ is dit dan? In de kern bestaat emancipatie bij de gratie van ongelijkheden. Dus wanneer mensen uit lagere klassen in hogere klassen komen, is hieraan voldaan. Maar emancipatie is complexer dan dit. Het kan verschillende factoren beslaan, zoals klasse, geslacht, seksualiteit en etniciteit. Maar ook kan het een kwelling worden wanneer het mensen die al hun stinkende best doen voorhoudt dat ze nóg meer zouden moeten (Van Ostaijen, 2022). Voor ons ligt de afbreuk aan emancipatie erin dat er ruimte moet zijn om jezelf te mogen blijven in plaats van dat je je identiteit onzichtbaar moet maken of zelfs uitwissen. Bovendien is het onderwijssysteem op een maatschappelijk niveau doorgaans nog minder emancipatoir. Doordat kinderen uit hogere klassen beter toegang tot onderwijs hebben en doordat arbeiderskinderen die willen migreren braaf moeten assimileren, wordt klassenhiërarchie juist versterkt. Maar het belangrijkste is dat opwaartse sociale mobiliteit enkel over individuen gaat. Het doorbreken van klassenbarrières wordt gevierd als iets positiefs en nastrevenswaardigs. Je hebt het gemaakt! Een beter leven! Maar de meeste anderen blijven achter. De samenleving blijft onveranderd opgedeeld in een hiërarchisch systeem van klassen. De klassenbarrières blijven evenwel bestaan. De cultuur van de arbeidersklasse wordt net zozeer als minderwaardig gezien, hun inkomens blijven nog steeds laag, hun werk behoudt een gebrekkige sociale status en hun invloed op wetenschap, politiek en openbaar discours blijft evenzeer marginaal.

      Wat heus emancipatoir zou zijn, is als het onderwijssysteem aanstuurt op het nastreven van een samenleving zonder klassenhiërarchie, zodat er geen armoede en zogenaamd minderwaardige cultuur is waaraan individuen hoeven te ontsnappen via onderwijs. Daartoe is bewustzijn van het huidige bestaan van klassenhiërarchie essentieel. Uit de analogie met het bevorderen van vrouwen in de wetenschap is nog een belangrijke les te trekken. Deze strijd wordt namelijk niet enkel gekenmerkt door te richten op de doorstroming van vrouwen, maar door het ter discussie stellen van gendernormen in onze samenleving als geheel. Dit toont een schijnbaar subtiel maar dus significant verschil in universitair beleid voor ons thema. Beleid voor ‘eerstegeneratiestudenten’ richt zich vooral op het helpen assimileren. Beleid voor het ondersteunen van ‘arbeidersklassestudenten’ daarentegen, zou de systemische context die hun ongelijkheden creëert aanspreken. Juist dit laatste is noodzakelijk. Naast de openhartigheid zit hierin dan ook een van de voornaamste sterkten van Van de Kamps boek. In contrast met het huidige Nederlandse discours gaat er haast geen bladzijde voorbij waar hij zijn ervaringen niet expliciet in termen van klasse bespreekt. Dit is verfrissend en inspirerend, want als we willen dat universiteiten en de wetenschap zowaar meer divers, inclusief en gelijkwaardig worden, dan moet klasse een expliciet kernthema worden. Aanpassing hoort niet enkel vanuit studenten, maar ook vanuit het onderwijssystem te komen. Het is tijd om samen na te denken over hoe een onderwijssysteem eruitziet waar de identiteiten van arbeidersklassestudenten een welkome verrijking zijn en waar klassenhiërarchie wordt bestreden.

    • Literatuur
    • Bodunrin, P.O. (1981). The question of African philosophy. Philosophy, 56 (216): 161-179.

    • Bourdieu, P. (1984). Distinction: A Social Critique of the Judgment of Taste. Cambridge, Mass.: Harvard University Press.

    • Eribon, D. (2023). Het vonnis van de samenleving. Amsterdam: Leesmagazijn.

    • Etieyibo, E. (2016). African philosophy in the eyes of the West. Phronimon, 17 (2): 1-20.

    • Fricker, M. (2007). Epistemic injustice: Power and the ethics of knowing. Oxford: Oxford University Press.

    • Gaddis, S.M. (2013). The influence of habitus in the relationship between cultural capital and academic achievement. Social science research, 42 (1): 1-13.

    • Gramsci, A. (1971). Selections from the Prison Notebooks of Antonio Gramsci. New York: International Publishers.

    • Kamp, M. van de (2023). Misschien moet je iets lager mikken. Amsterdam: Atlas Contact.

    • Ostaijen, M. van (2022). Het einde van de emancipatie: Een eeuwige voorwaardelijkheid. De Groene Amsterdammer, 11.

    • United Nations General Assembly (2015). Transforming Our World: The 2030 Agenda for Sustainable Development. New York: Division for Sustainable Development Goals.

    Noten

    • 1 1 Van de Kamp gebruikt de term ‘lagere klasse’ als onderscheidend van de ‘arbeidersklasse’. Er zijn ook veel andere mogelijke onderscheidingen, zoals ‘precariaat’, ‘werkende klasse’, ‘bijstandsklasse’, ‘onderklasse’ en ‘lompenproletariaat’. Wij gaan hier niet in op zulke onderscheidingen en gebruiken ‘arbeidersklasse’ als term voor deze klassen tezamen tegenover de hogere klassen (de middenklasse en elite).


Print dit artikel