DOI: 10.5553/BenM/138900692023050003004

Beleid en MaatschappijAccess_open

Reflectie & debat

Het ontwaken van een klassenmigrant

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Milio van de Kamp. (2023). Het ontwaken van een klassenmigrant. Beleid en Maatschappij (50) 3, 174-179.

    Reflection and debate initiates academically inspired discussions on issues that are on the current policy agenda.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • 21 diner

      Richting het einde van het eerste jaar van mijn studie aan de Universiteit van Amsterdam had ik een klein groepje vrienden gemaakt binnen de studie. Het begon met de onverwachte uitnodiging om naar een escaperoom te gaan en daarna trokken we vaker gezamenlijk op. Iedereen in de groep kwam uit de hogere middenklasse en net toen ik het gevoel kreeg dat ik mijn plek een beetje had gevonden op de universiteit, kreeg ik, onbedoeld, de bevestiging dat ik nog altijd geen idee had hoe de wereld van de hogere middenklasse eigenlijk in elkaar steekt. Ik was inmiddels gewend dat ik anders was dan de rest en kon me redelijk om onze verschillen heen manoeuvreren, voornamelijk omdat ik goede cijfers haalde. Met mijn doorzettingsvermogen probeerde ik de kloof tussen onze werelden te dichten en te laten zien dat ik niet minderwaardig was. Op de universiteit ging het daardoor redelijk oké, maar daarbuiten merkte ik steeds vaker dat ik niet mee kon komen.

      Op een dag kreeg ik een berichtje van een vriendin uit de groep met een uitnodiging voor een 21 diner. Ik zat thuis op de bank met mijn vriendin te eten: ‘Weet jij wat een 21 diner is?’ Mijn vriendin was even verbaasd als ik en had er ook nog nooit van gehoord. Een paar minuten zoeken op Google later leerde ik dat het een diner is om mensen van je studie het leven buiten de studie te laten zien. Het wordt altijd gehouden in het ouderlijk huis van de jarige en zou in dit geval plaatsvinden in Leiden. Omdat ik daar nog nooit was geweest, bood een andere vriend uit de groep die ook uitgenodigd was aan om me op te halen met de auto.

      Toen we de straat in reden voelde ik meteen dat ik niet op mijn plek was. Er stonden al mensen bij de deur en iedereen had nette kleding aan, de ouders van de jarige stonden in een net colbert en jurk bij de deur om mensen te ontvangen, en ook al mijn vrienden hadden jurken, overhemden en mooie, glimmende schoenen aan. Ik had geen idee dat er van me verwacht werd dat ik nette kleding aan zou trekken en stond daar in mijn hoody en spijkerbroek. (En zelfs al had ik het geweten, dan had ik alsnog niet kunnen voldoen aan de dresscode. Mijn kledingkast bestond uitsluitend uit hoody’s, T-shirts, spijkerbroeken en trainingspakken.) Toen het mijn beurt was om de ouders te begroeten, keken ze ietwat verrast en struikelden ze over hun woorden – ‘Oh, ehm, en jij bent?’ Ik herkende de vraag, blik en intonatie uit duizenden, het was een subtiele manier om even te checken of ik wel op het juiste adres was. Ik stelde me voor als studiegenoot van de jarige. De bevestiging zorgde meteen voor een andere toon, de verraste blik veranderde in een enthousiaste en ik werd vrolijk naar de tafel gewezen.

      Met een ongemakkelijk gevoel ging ik zitten aan een tafel die veel te mooi gedekt was voor een huiskamer. Je had de hele opstelling zo in een restaurant kunnen neerzetten. Terwijl de mensen zich om ons heen settelden, zo’n twaalf in totaal, ving ik hier en daar wat flarden van gesprekken op. Links hadden ze het over een strategie voor D66 en belangrijke eigenschappen van individuele Kamerleden, rechts ontstond er een filosofische discussie over het wel of niet toelaten van een gebedsruimte op de universiteit. Er werden namen van denkers en politici genoemd die ik nog nooit eerder had gehoord.

      De gesprekken werden onderbroken door het zachte getik van een mes tegen een glas. Door dit gebaar ontstond er een stilte die net zo zacht was als het getik dat haar had opgeroepen. Het was een gebaar dat ik alleen uit films kende. Ik had het nog nooit iemand in het echt zien doen. De vader, later op de avond kwam ik erachter dat hij psycholoog was, stond op en begon aan een korte speech waarin hij iedereen bedankte voor hun komst, nogmaals benadrukte waarom we hier waren en wat we van het eten konden verwachten. Er zouden drie gangen geserveerd worden, gevolgd door een dessert. Ik had nog nooit een driegangenmenu gegeten, in mijn wereld betekenen meerdere gangen meer kosten, en dat kunnen we ons niet veroorloven. Bij ons gaat het om de grootte van een portie en om smaak. Uiterlijk doet er weinig toe, aan het einde van een maaltijd moet je vol zitten. Een luxe maaltijd in mijn familie betekent een lekkere bak roti afhalen bij de toko of een pizza bestellen.

      Even later werd de eerste gang geserveerd, waar ook weer een uitleg bij hoorde. Het was een champignon (denk ik, alle eetbare paddenstoelen zijn voor mij een champignon) op een bedje van salade. Er werd met trots verteld dat de groente voor de salade biologisch was gekweekt in de eigen achtertuin. Ik keek de tafel rond en zocht naar de slasaus (die er natuurlijk niet was). De goedkopere etenswaren uit supermarkten die ik al heel mijn leven at, zaten vol met suiker en zout, dus mijn smaakpapillen konden weinig andere smaken onderscheiden. Om een salade lekker (lees: eetbaar) te maken had ik voor mijn gevoel slasaus nodig.

      Na de tweede gang, die ook weer werd ingeleid maar die ik me verder niet kan herinneren, kwam het volgende belangrijke onderdeel: de speech. Iedereen aan tafel werd geacht een korte speech te geven waarin aan werd gegeven wat de jarige voor hem of haar betekende. Een voor een gingen de gasten staan en vertelden ze de leukste en mooiste anekdotes over de jarige. Ik raakte in lichte paniek, want ik wist niet dat dit een onderdeel was van het diner en had dus niets voorbereid. Eenmaal aan de beurt stond ik op en deelde de leuke herinneringen en complimenten die op dat moment in me opkwamen. Ik vertelde over onze escaperoom, dat we in de klas vaak naast elkaar zaten en dat ik haar heel vriendelijk vond, en ging weer zitten. De zachtaardigheid van de andere speeches verbaasde me. Iedereen was ontzettend aardig, lief zelfs, voor elkaar. Het voelde als een groot contrast met de manier waarop mijn vrienden uit de buurt en ik met elkaar omgingen. Onze manier van omgaan met elkaar is een stuk ruwer. We maken elkaar liefdevol belachelijk en praten luid. Hier leek alles een stuk eleganter te verlopen, met een zekere finesse. Alsof de complimenten met een fluwelen handschoen werden aangereikt.

      Na het dessert (ik noem het nog altijd een toetje) bewoog de vader van de jarige als een ware gastheer langs alle gasten aan tafel. Hij ging bij iedereen even zitten om een kort praatje te maken. Vanuit mijn ooghoeken voelde ik hem al aankomen en ik bereidde me mentaal voor op die ene vraag die niemand die in een soortgelijke situatie als ik is opgegroeid wil horen. Hij kwam naast me zitten, stelde zich nogmaals kort voor en nog voordat hij kon beginnen beriep ik me op de eeuwenoude strategie van mensen die liever niet over zichzelf praten door het gesprek te kapen en hem zo veel mogelijk vragen te stellen. Ik stelde vragen over zijn praktijk, zijn dochter en uit wanhoop zelfs over de salade. Toen mijn munitie op begon te raken, kwam daar de vraag die ik koste wat het kost wilde vermijden: ‘Waar kom jij vandaan?’, en in een poging verdere vragen te voorkomen antwoordde ik met één woord: ‘Amsterdam.’ ‘Oh, wat leuk. Waar in Amsterdam? En wat doen je ouders?’ ‘Mijn moeder heeft een eigen café.’ Ik deed alsof ik de rest van de vraag niet gehoord had.

      De reden dat ik een hekel heb aan deze vraag is niet omdat ik me schaam voor mijn achtergrond, maar omdat mensen uit de middenklasse en elite zich namens mij en voor mij schamen. Het stigma dat op armoede ligt en de schaamte die daaruit voortkomt, komen niet alleen door de manier waarop we naar onszelf kijken, maar vooral door de manier waarop mensen uit de hogere sociale klassen naar ons kijken. Hierdoor is schaamte ook een van de emoties die ons klein houden. Doordat bijvoorbeeld iedereen wiens gas en licht is afgesloten het zichzelf verwijt en het uit schaamte verbergt, zien we nooit de structurele ongelijkheid die hieraan ten grondslag ligt en blijven we het falen van instituties toeschrijven aan onszelf als individuen. We schamen ons omdat de middenklasse en elite verwachten dat we ons schamen. We zijn geobsedeerd geraakt met het (valse) idee van onze eigen verdiensten, dat mensen uit de middenklasse en elite hard hebben gewerkt om te komen waar ze nu zijn en dat er geen geluk of privilege in het spel was. De keerzijde van dat idee is dat mensen in armoede dus niet hard werken en dat het aan onszelf ligt dat we arm zijn.

      Progressieve middenklassemensen verbloemen de schaamte door het gebruik van medelijden en overdreven veel sympathie (vaak met standaardzinnen als ‘Och, wat naar’ en ‘Och, wat vervelend toch’), met daarbovenop een neiging om je te ‘redden’ door advies te geven. Alsof we niet in staat zijn ons eigen leven te leiden en moeten doen wat zij doen om beter te worden. Dit beeld is bijna net zo pijnlijk als de armoede zelf. Telkens geconfronteerd worden en omgaan met het stigma is vermoeiend en dus besloot ik al vrij vroeg dat ik het narratief van mijn achtergrond in de hand moest zien te houden. Ik vertelde wat ik wilde dat iemand zou horen, niets meer en niets minder. Zo kon ik mezelf presenteren als student aan de universiteit en mijn complexe achtergrond achterwege laten. Ik moest mijn verleden verbergen om de schaamte te ontlopen.

      Door mijn gecreëerde muren verliep de rest van het gesprek stroef. Niet omdat hij onaardig was, integendeel zelfs, maar ik kon me simpelweg niet ontspannen in deze context. De ruimte, de mensen, de taal, de boeken in de boekenkast en de mooi gedekte tafel waren allemaal bevestigingen dat ik daar niet op mijn plek was. Om de schaamte onder controle te houden moest ik een groot deel van mezelf verbergen en constant op mijn hoede blijven, en dat ging ten koste van het plezier.

    • Ontwaken

      Het tweede jaar aan de universiteit kun je gerust een ontwaken noemen. In mijn eerste jaar was ik vooral bezig mijn weg te vinden in alle informatie en de nieuwe wereld waar ik me ineens in bevond. In mijn tweede jaar had ik wat meer inzicht in de manier waarop de universiteit werkte en kon ik me tegelijkertijd gaan specialiseren. Ik begon steeds meer te lezen van en over klassieke denkers als Karl Marx. Zijn ideeën over het proletariaat, de lagere en arbeidersklasse, die onderdrukt worden door de heersende klasse, ook wel de elite of de bourgeoisie genoemd, gaven me een eerste, kleine verklaring voor mijn eigen ervaring. Tot dat moment kon ik namelijk niet goed plaatsen waarom ik me niet thuis voelde op de universiteit. De gevoelens van ongelijkheid waren er van het begin af aan geweest, maar de woorden om het te begrijpen ontbraken me. Klasse is tegenwoordig immers geen bewust onderdeel meer van onze identiteit, we classificeren ons bijvoorbeeld niet meer als onderdeel van de arbeidersklasse, maar eerder in termen van bijvoorbeeld ras, etniciteit, religie, gender en seksualiteit. Je zou kunnen zeggen dat Marx mij de eerste lettergrepen bood om mijn eigen identiteit, mijn klassenidentiteit, te begrijpen.

      Terwijl ik een paper schreef, kwam ik bij toeval op een andere denker uit, een die ook schreef over ongelijkheid, maar daarvoor een andere invalshoek had gekozen dan Marx: Pierre Bourdieu. Hij richtte zich meer op de manieren waarop de heersende klasse zichzelf in stand houdt en de afstand tot de lagere en arbeidersklasse bewaakt (of zelfs vergroot). Hij gaf mij de spelling en grammatica om het leven van mezelf en anderen zoals ik vanuit een wetenschappelijk onderbouwd standpunt te beschrijven en begrijpen. Het lezen van zijn werk, en het werk dat op zijn gedachtegoed is gebaseerd, was de grootste openbaring in mijn prille academische carrière. Tot aan dat moment schreef ik alles toe aan individueel falen. Ik was bijvoorbeeld boos op mevrouw Pinas, die had gezegd dat ik iets lager moest mikken, op mijn mbo-docent die me door zijn fout onnodig in de luidsprekerwinkel liet werken, en op de psychologiedocent die riep dat ‘het hier geen mbo was’. Bourdieu leerde me de structuren te zien die onder al die individuele handelingen lagen, alsof ik de tralies van het klassensysteem waarin mijn omgeving gevangen zat ineens zo helder kon zien dat ik de ijzeren tralies bijna kon vastpakken.

      Zo schreef Bourdieu over de onzichtbaarheid van klassenongelijkheid in het onderwijs vanuit het idee dat hij ‘cultureel kapitaal’ noemt, het gevoel en de kennis die je hebt van de cultuur, de mores, de gebruiken en de normen in een bepaalde omgeving, zoals bijvoorbeeld de universiteit. Het gaat om een feel for the game, om aanvoelen hoe je ergens hoort te praten, bewegen en je gedragen. Hij liet zien hoe de middenklasse en elite het onderwijs domineren en vormgeven. Zij bepalen de normen en waarden die er gelden, en beschermen, reproduceren en bestendigen zo de cultuur van de heersende klassen en daarmee de middenklasse en elite zelf.

      Volgens Bourdieu werkt het bestaande onderwijssysteem privileges in de hand. Het cultureel kapitaal van de middenklasse en elite wordt gezien als neutraal, met als gevolg dat degenen die niet aan de heersende normen en waarden voldoen, ook geen normen en waarden hebben. Het is de reden dat ik mijn plat Amsterdamse accent probeerde te verbergen. Mijn accent heeft geen waarde, want het is geen onderdeel van de heersende norm.

      Het idee van ons onderwijs is dat alle kinderen gelijk behandeld worden en, in theorie, allen dezelfde kans van slagen hebben. Ze worden echter getoetst op normen en waarden die door de middenklasse en elite zijn bepaald, waardoor de kinderen die zich hier het meest mee kunnen identificeren (en er het beste op zijn voorbereid door hun opvoeding) het hoogst scoren. Zo heeft cultureel kapitaal bijvoorbeeld invloed op de manier waarop docenten naar leerlingen kijken. Leerlingen kunnen beter communiceren met docenten met een gedeeld cultureel kapitaal en worden mede hierdoor intelligenter ingeschat, wat uiteindelijk de waardering voor deze leerlingen vergroot. Deze waardering stelt middenklassekinderen in staat om te excelleren in het onderwijs en zorgt er tegelijkertijd voor dat kinderen zonder het passende cultureel kapitaal sneller achteropraken.

      Mijn niet-passende cultureel kapitaal zorgde ervoor dat docenten lage verwachtingen van mij hadden. Het vmbo en mbo waren echter niet de enige plekken waar ik dit ervaarde, ook op de universiteit liep ik tegen barrières aan. Niemand had ooit rechtstreeks tegen mij gezegd dat ik niet op de universiteit thuishoorde, maar toch was ik doordrongen van dit gevoel. Door hun cultureel kapitaal weten studenten uit de middenklasse en elite intuïtief hoe ze zich op de universiteit moeten gedragen. Ze spreken dezelfde taal, snappen de verwachtingen en delen de heersende normen en waarden. Ik kende die cultuur niet. Ik had niet de jarenlange voorbereiding in de hogere sociale klassen gehad die mijn medestudenten wel hadden gekregen. Waar velen van hen door hun ouders van jongs af aan klaar waren gestoomd voor de universiteit, moest ik het grotendeels zelf doen en waren mijn ouders al tevreden toen ik mijn vmbo-diploma had gehaald. (Nu is er natuurlijk absoluut niets mis met een vmbo-diploma, maar het gaat om de context waarin velen van ons moeten opgroeien, een context met weinig stimulans en verwachtingen, waardoor velen nooit de kans krijgen om verder te studeren.)

      De socioloog Annette Lareau heeft een naam bedacht voor het gedrag van ouders uit de hogere sociale klassen die hun kinderen optimaal willen voorbereiden en socialiseren: ‘concerted cultivation’, een soort gecoördineerde opvoeding. Middenklasse- en elite-ouders zijn constant bezig kansen en mogelijkheden te verkrijgen en creëren voor hun kinderen (wat kan worden gezien als het verkrijgen van cultureel kapitaal) om hun zo een voorsprong te geven in de maatschappij en tegelijkertijd hun eigen status te kunnen behouden. Denk bijvoorbeeld aan allerlei extracurriculaire activiteiten zoals bezoekjes aan musea, het kind stimuleren om te lezen of dure tutoren inhuren. Naast dat we weten dat het loont om je kind de juiste voorbereiding en het ‘juiste’ cultureel kapitaal mee te geven (als volwassenen hebben deze kinderen bijvoorbeeld steevast beter betaalde banen), zien we ook dat het contrast met kinderen die niet uit de middenklasse of elite komen hierdoor groter wordt. In mijn huis hadden we geen boeken en mijn ouders waren zelf ook nog nooit naar een museum geweest, we hadden daar simpelweg de middelen niet voor. Beredenerend vanuit Bourdieu en Lareau werd het ineens heel duidelijk: waar de levens van kinderen uit de hogere sociale klassen in het teken staan van groei, stond mijn leven in het teken van overleven. De ongelijkheid had mijn startpositie binnen het onderwijs bepaald, maar ik kon nog altijd niet de vinger leggen op de context van de universiteit. Natuurlijk was het contrast met mijn achtergrond hier het grootst en speelde cultureel kapitaal een grote rol, dat stond vast, maar ik miste nog een puzzelstukje; waarom voelde ik me zo anders op de universiteit? Een antwoord hierop vond ik toen ik de term ‘eerstegeneratiestudent’ tegenkwam. Een eerstegeneratiestudent is iemand die als eerste in de familie gaat studeren aan wat we het ‘hoger’ onderwijs noemen (we kunnen echter beter de opleiding zelf benoemen; de tweedeling tussen hoog en laag houdt ook het idee in stand dat een mbo-diploma minderwaardig is). Onderzoek laat zien dat het ontbreken van het passende cultureel kapitaal maakt dat eerstegeneratiestudenten op de universiteit zichzelf vaak als minderwaardig en minder intelligent inschatten. Ook vinden we sociaal weinig aansluiting. Het leidt vaak tot slechtere prestaties en tot hogere uitval. Tot zover het onderwijs als de grote gelijkmaker.

      De vraag is dan hoe het kan dat sommigen van ons wel slagen binnen de instituten die niet voor of door ons zijn gemaakt. Naast het feit dat we gemotiveerder zijn, schrijft Mick Matthys het succesvol klimmen toe aan het ‘identiteitskapitaal’, dat bestaat uit het sociale interactievermogen, cognitieve reflexiviteit en sterke gerichtheid op professioneel vakmanschap. In essentie betekent dit eigenlijk dat eerstegeneratiestudenten moeten leren zich aan te passen aan de context van de universiteit, zowel sociaal als academisch, en hun doel scherp voor ogen moeten houden. Het beheersen van deze drie elementen bepaalt uiteindelijk of iemand succesvol weet te navigeren in de wereld van de heersende klasse. Het is het gereedschap dat je nodig hebt om de barrières te doorbreken.

      Toen ik al deze denkers en theorieën ontdekte, leek alles op z’n plaats te vallen. Het was alsof ze me de foto op de doos van de puzzel hadden gegeven, waardoor ik steeds meer puzzelstukjes van mijn eigen achtergrond kon invullen. De ontdekking zorgde echter niet alleen voor ontwaken, maar ook voor frustratie. Ik werd kwaad op de middenklasse en elite. Waarom hielden zij ons klein? Waarom zijn er geen gelijke kansen in het onderwijs? En de belangrijkste vraag: waarom doet iedereen alsof dit onderscheid de normaalste zaak van de wereld is? Ik was erop gefixeerd een antwoord te vinden op die vragen.


Print dit artikel