DOI: 10.5553/BenM/138900692023050003003

Beleid en MaatschappijAccess_open

Reflectie & debat

Inleiding: De ervaring van klassenmigratie als kritiek op de meritocratie

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Cody Hochstenbach en Mark van Ostaijen. (2023). Inleiding: De ervaring van klassenmigratie als kritiek op de meritocratie. Beleid en Maatschappij (50) 3, 166-173.

    Reflection and debate initiates academically inspired discussions on issues that are on the current policy agenda.

Dit artikel wordt geciteerd in

      ‘Klasse vormt wie je bent’, concludeert socioloog Milio van de Kamp in zijn nieuwe boek Misschien moet je iets lager mikken (2023). Met zijn boek draagt hij bij aan kennis over de geleefde ervaring van klasse en de sociale ongelijkheid die daarmee gepaard gaat. De ervaringen van klassenmigranten, degenen die over klassengrenzen heen migreren, staan daarbij in het bijzonder centraal.

      Politici en beleidsmakers hebben de mond vol van gelijke kansen. Iedereen moet kansen krijgen om zich te ontplooien en op te werken, ongeacht persoonlijke achtergrond. Dubbeltjes moeten kwartjes kunnen worden, is het veel gebezigde, maar tamelijk archaïsche, spreekwoord. Het past tegen de achtergrond van het meritocratische ideaal, waarin ieders positie op de maatschappelijke, sociale en economische ladder het product is van hard werken en talent. In werkelijkheid is van een dergelijke meritocratie allerminst sprake. Het nest waarin iemand wordt geboren, is, net als bijvoorbeeld ras, gender en seksualiteit, van grote invloed op levenskansen en -uitkomsten. De sociale en culturele bagage die je van huis uit meekrijgt, is bijvoorbeeld van grote invloed op je studiesucces, zo toont naast het onderzoek van de Onderwijsinspectie (2016) ook de VPRO-documentaire Klassen.

      Door de ervaringen van de klassenmigranten te bestuderen kunnen we echter meer fundamenteel deze meritocratische gedachte bekritiseren. Dit maakt boeken zoals die van Van de Kamp zo belangrijk. Klassenmigratie is namelijk geen vloeiende opwaartse beweging met enkel een continue verbetering van de eigen situatie tot een gewenst eindstadium, maar in werkelijkheid een hobbelige weg met allerlei valkuilen (Van Ostaijen, 2022). Klassenmigratie is tegenstrijdig: het voelt als ontsnappen, maar tegelijkertijd pijnlijk ontwrichtend. In deze bijdrage introduceren we het thema van deze Reflectie & debat door op basis van verschillende literatuur over klassenmigratie enkele inzichten te introduceren:

      1. klassenmigratie is nooit voltooid;

      2. klassenmigratie is verweven met schaamte;

      3. klassenmigratie is een structureel verschijnsel.

    • Klassenmigratie is nooit voltooid

      In hun boek The Class Ceiling schrijven de sociologen Sam Friedman en Daniel Laurison (2020) over het hardnekkige klassenplafond, naar analogie van het bekendere glazen plafond voor vrouwen. Zij concluderen dat klassenmigratie niet alleen een kwestie is van ‘who gets in’, maar vooral ook van ‘who gets on’. Het is, met andere woorden, niet alleen te doen om het verwerven van toegang tot prestigieuze onderwijsinstituten, vooraanstaande bedrijven en gewilde banen. Het gaat er ook over wie vervolgens door blijft klimmen en zich en passant op hun plek voelt.

      Op basis van rijke interviews laten Friedman en Laurison zien dat het geen kwestie is van talent of hard werken wie door gaat met klimmen binnen uiteenlopende bedrijfssectoren. Het zijn doorgaans degenen met een bevoorrechte achtergrond die zich op de werkvloer als een vis in het water voelen. Zij beheersen de juiste codes, taal en omgangsvormen, alsof het vanzelfsprekend is. Zij delen dezelfde culturele en sterk door klassenachtergrond gevormde referentiekaders waardoor smalltalk net wat makkelijker gaat. Een van de respondenten van Friedman en Laurison vertelt bijvoorbeeld hoe hij zich altijd de buitenstaander voelt bij meetings waar hij niemand kent, zelfs wanneer hij weet dat de andere aanwezigen elkaar óók nog nooit ontmoet hebben. Die anderen weten namelijk op een ogenschijnlijk natuurlijke manier met elkaar om te gaan: ze delen immers hetzelfde referentiekader, hebben kennis van de ‘legitieme cultuur’, waardoor ze elkaar beter aanvoelen.

      Zich inspirerend op het werk van Omar Lizardo (2006) noemen Friedman en Laurison dit het omzetten van cultureel kapitaal in sociaal kapitaal. Dat wil zeggen, gedeelde culturele referenties vormen een sociaal smeermiddel. Het maakt het makkelijker – en waarschijnlijker – om na werktijd nog een biertje in de kroeg te drinken, en zulke sociale kwaliteiten vormen geregeld een reden tot promotie. Zo geven managers geregeld aan dat zij uiteindelijk toch mensen aannemen en bevorderen die op henzelf lijken. Herkenning wordt hier verward met kwaliteit en betrouwbaarheid. Dergelijke culturen, waar iedereen elkaar lijkt te kennen, dezelfde omgangsvormen beheerst en dezelfde referentiekaders deelt, hebben tot gevolg dat klassenmigranten zich nooit helemaal op hun plek voelen.

      Ook Van de Kamp beschrijft het beklemmende gevoel dat hij zich niet op zijn plek voelt, in zijn geval bijvoorbeeld op de universiteit en bij een zogenaamd 21 diner waarvoor hij was uitgenodigd. Het continue gevoel buitenstaander te zijn, dat je zomaar door de mand kunt vallen als je even niet oplet, heeft tot gevolg dat je nooit tot rust kunt komen, zo beschrijft Van de Kamp. Het is exemplarisch voor de breder gedeelde ervaring dat klassenmigratie geen lineair traject is richting een gewenst eindstadium: met het verwerven van een bepaalde positie is de migratie niet voltooid. De gevoelens van ongemak, van buitenstaander zijn, zijn veelal blijvend en vragen aandacht en mentale energie.

      Het is tekenend voor de ‘sociale spreidstand’ waar veel klassenmigranten zich in bevinden (’S Jongers, 2022). Met het ene been staan zij midden in de wereld van de bovenlaag, maar met het andere been staan zij nog steeds in hun oude sociale wereld, een kansarmere context. Zij moeten zich tot beide zien te verhouden, en dat is moeizaam.

      Die gespletenheid wordt ook beschreven door onderwijssocioloog Jan Brands (1992), die laat zien dat de achterstand van opwaartse klassenmigranten nooit echt wordt ingehaald, wat ze ook bereiken. Hun leven is een voortdurend gevecht om acceptatie, een gevecht dat zich niet in de laatste plaats in het eigen hoofd afspeelt. Uit Amerikaans onderzoek blijkt bovendien dat eerstegeneratiestudenten en klassenmigranten eerder lijden aan een ‘imposter syndrome’, ofwel bedriegerssyndroom, en dus constant het gevoel hebben dat ze door de mand kunnen vallen.

      Dat gevoel en die ervaring zijn met name kenmerkend voor eerstegeneratiestudenten, dus studenten die als eerste binnen de gezins- of familiesfeer kunnen gaan studeren aan een hogeronderwijsinstelling. Zij zijn van huis uit niet bekend met de culturele en informele codes, en hebben veelal andere verwachtingen over het studentenleven en over zichzelf. Het tekent een vorm van sociale gespletenheid.

    • Klassenmigratie is verweven met schaamte

      Samenhangend hiermee ervaren veel klassenmigranten een diep gevoelde schaamte. Veelal is dat juist het gevolg van het meritocratische geloof in eigen verdiensten. Wie arm is, zal het wel aan zichzelf te wijten hebben, is dan al snel de redenering. Dat is vervolgens reden voor schaamte, de armoede uit iemands jeugd wordt door hardnekkig stigma vervormd tot een problematische afwijking.

      Verschillende klassenmigranten beschrijven hoe zij uit schaamte tot het uiterste gaan om hun klassenachtergrond te verhullen. De Franse schrijver Édouard Louis, zelf opgegroeid in diepe armoede, schrijft in zijn boek Veranderen: methode (2022) dat hij zich dusdanig schaamde voor zijn sociale geschiedenis, zijn armoedige klassenachtergrond, dat hij besloot te liegen. Hij verzon een andere jeugd, andere beroepen voor zijn ouders. Als onderdeel van zijn klassenmigratie – tevens een geografische migratie met Parijs als uiteindelijke bestemming – ging hij als een bezetene alle bewijs aan zijn achtergrond uitwissen. Hij veranderde zijn manier van praten en lachen, zijn motoriek en zijn uiterlijk. Dat vergde allemaal uren training en was bovendien een pijnlijk proces.

      Ook de Franse socioloog Didier Eribon, innig bevriend met Louis, beschrijft hoe hij zijn eigen klassenachtergrond bleef verhullen, zelfs nádat hij juist daarover een gevierd boek – Terug naar Reims (2018) – had geschreven. ‘Ik wilde niet dat men kon zien waar ik vandaan kwam’, schrijft hij later in een vervolgboek (2023, 30). De Spaanse schrijver Ana Iris Simón schrijft in Feria (2023) over opgroeien in de politieke, economische en culturele marge (maar het geografische hart) van Spanje. Ook zij schaamde zich voor haar klassenachtergrond en de achterstelling waarmee haar geboortegrond werd geassocieerd. Zij koos ervoor te liegen dat zij in Madrid was geboren en getogen.

      In zijn hoofdstuk over het 21 diner beschrijft Van de Kamp (2023, 183) een soortgelijke strategie van verhulling. In antwoord op vragen over zijn achtergrond loog hij niet zozeer, maar ontweek hij vooral. Schaamte is ‘een van de emoties die ons klein houdt’, concludeert hij. Dergelijke schaamte is het gevolg van de angst voor het negatieve oordeel van buitenaf. Wilckinson en Pickett (2018) spreken in dit kader van een ‘sociaal-evaluatieve dreiging’, die vooral degenen afkomstig uit lagere sociale klassen als zeer stressvol ervaren. Het ondermijnt sociaal welzijn.

      Bovendien kan een gevoel van klassenverraad ontstaan, het gevoel dat je je familie en afkomst geweld aandoet door erover te zwijgen of zelfs te liegen. Zo beschrijft Van de Kamp in zijn boek een scène in een snackbar waar hij met zijn nieuwe studiegenoten iets gaat eten. Hij komt daar achter de toonbank een oude vriend tegen, Randell. Zijn oude en nieuwe sociale milieu komen plotseling – en ongewenst – met elkaar in aanraking. Als zijn studiegenoten verbaasd zijn dat zij elkaar kennen, reageert hij laconiek en wegwuivend: ‘Ja, van vroeger.’ Hij geeft aan ‘Randell zelden zo tekortgedaan te hebben’. Het verergert, in ieder geval kortstondig, de pijn van klassenmigratie.

      Het boek van Van de Kamp sluit daarmee aan op ander recent Nederlands werk van onder anderen Sinan Çankaya (2020), Anouk Kootstra (2020), Ron Meyer (2021), Rasit Elibol (2021) en Joris Luyendijk (2022). In deze recente Nederlandse literatuur treffen we eenzelfde schaamte, vervreemding en verwarring aan die gepaard gaat met het stijgen (en dalen) richting een nieuwe sociale klasse. Het begrip ‘klassenmigratie’ is dan ook passender dan het frictievrije begrip ‘sociale mobiliteit’, omdat het oog heeft voor de schaduwkanten van het meritocratische ideaal.

    • Klassenmigratie is een structureel verschijnsel

      De succesverhalen van klassenmigranten, degenen die de ladder hebben beklommen, zoals Van de Kamp, zouden een exemplarische verpersoonlijking zijn van het meritocratische ideaal. Het klinkt logisch. Ze vormen het levende bewijs dat alles in het leven mogelijk is, als je maar hard werkt en talent toont. Dan kun je alle tegenspoed overwinnen.

      Onderzoek van Jonathan Mijs (2021) laat zien dat naarmate de economische verschillen in landen groeien, het geloof in de meritocratie – in eigen verdiensten en eigen falen – navenant toeneemt. Ongelijkheid verwordt dan tot de natuurlijke orde der dingen. De meritocratie is in essentie dan ook geen middel om de ongelijkheid te verminderen, maar een instrument om ongelijkheid te legitimeren (Mijs & Savage, 2020) – een waarschuwing die Michael Young ook al gaf met het dystopische toekomstbeeld dat hij schetste in zijn boek The Rise of the Meritocracy, waarmee hij het begrip in 1958 populariseerde.

      In een meritocratische samenleving bestaat een preoccupatie met stijgen op de maatschappelijke ladder. Maar de metafoor van de ladder wordt erdoor gekenmerkt dat je er zowel op als af kunt klimmen. Want waar stijgers zijn, daar zijn dalers. Zo stelt historicus Piet de Rooij dat ‘doorstijgen alleen kan bestaan uit de vrijheid om anderen achter je te laten’. Wat doorgaans geldt als een van de grootste verdiensten van een meritocratie, namelijk dat iemand van een ‘dubbeltje een kwartje’ kan worden, dat men zichzelf van ‘rags to riches’ kan opwerken, gaat tegelijkertijd gepaard met statusangst, met continue onzekerheid. De continue mogelijkheid tot stijgen en dalen voedt een permanent gevoel van deprivatie, achterstelling en onzekerheid. Dat staat nog los van het feit dat de kansen tot opwaartse klassenmigratie al jaren afnemen en zeer beperkt zijn (Sandel, 2020). Ook voor kinderen met hoog- of theoretisch opgeleide ouders is stagnatie of statusverlies pijnlijk. En dat is confronterend, zeker voor ouders die hun leven lang ervoor hebben gewerkt in de hoop dat hun kinderen het beter zouden krijgen dan zijzelf. Bovendien is het altijd zo dat daar waar mensen migreren, dus ook binnen klassenmigratie, er altijd ‘achterblijvers’, ‘immobielen’ en tekenen van stagnatie zijn (Huijer, 2016 Born, 2023). Het werk van Annie Ernaux, Édouard Louis, Didier Eribon en ook Milio van de Kamp toont met welke prijs klassenmigratie gepaard gaat. Dat geldt zowel voor opwaartse stijging als voor neerwaartse daling. Maar dit thema is theoretisch nog vrij onderontwikkeld.

      Om in dezelfde beeldtaal te blijven is het belangrijk om laddertjes te creëren om op én af te kunnen klimmen. Daarnaast is het minstens zo belangrijk om te weten tegen wat voor muren dit soort laddertjes staan. Want die muren vormen de metafoor van de reproductietheorie van Pierre Bourdieu: structuren die sociaal en cultureel kapitaal van generatie op generatie overdragen. Zonder de hardnekkigheid van die muren te onderzoeken blijven vormen van structurele ongelijkheid intact. Dat structurele inzicht overstijgt het verhaal van individuele klassenmigranten (Born, 2023).

    • De bijdragen aan deze Reflectie & debat

      Deze introductie raakt aan een aantal thema’s die voorbijkomen in het boek Misschien moet je iets lager mikken van Milio van de Kamp. De verschijning van dat boek vormt de perfecte opmaat om deze Reflectie & debat in te richten langs het thema van klassenmigratie. Daartoe nodigde de B en M-redactie drie auteurs uit om gericht, namelijk met oog voor specifieke hoofdstukken uit het boek van Van de Kamp, over klassenmigratie na te denken in deze rubriek.

      Zodoende vangen we aan met twee licht geredigeerde hoofdstukken uit dat boek. Het boek beschrijft de armoede en het huiselijk geweld waarin Van de Kamp moest opgroeien, net als de persoonlijke problemen waar hij mee te maken kreeg. Via een lange weg omhoog en het ‘stapelen’ van meerdere opleidingen weet hij het uiteindelijk tot de universiteit te schoppen. De geselecteerde hoofdstukken gaan over de periode dat hij net begonnen is met zijn universitaire studie, maar merkt dat zijn studiegenoten uit heel andere milieus afkomstig zijn dan hij. Ze tekenen de ervaring van de klassenmigrant.

      Hierna volgen drie reflecties: van Charisma Hehakaya, van Mick Matthys en van Jeroen Rijnders, Ethan Auer en Jocelyn Ballantyne. Zij zijn inhoudelijke en ervaringsdeskundigen, en zetten zich net als Milio van de Kamp in voor nieuwe generaties klassenmigranten. Daarmee presenteren we een complementair drieluik waarin kritisch maar vooral constructief de contouren, vraagstukken en valkuilen van meritocratie en klassenmigratie nader onder de loep worden genomen door experts.

      Jeroen Rijnders en collega’s verdiepen de kritiek op de meritocratische gedachte door te wijzen op wat er allemaal verloren dreigt te gaan als we verwachten dat de arbeidersklasse haar positie moet verbeteren door zich te schikken naar normen en waarden van de hogere klassen. Het is een vorm van assimilatie die niet werkelijk emancipatoir kan zijn, en het negeert bovendien waardevolle inzichten, kennis en culturele referenties van de arbeidersklasse. De auteurs wijzen daarbij niet alleen op de individuele maar ook op de maatschappelijke gevolgen.

      Mick Matthys gebruikt zowel het boek van Van de Kamp als zijn eigen onderzoek om het concept identiteitskapitaal uit te diepen. Deze vorm van kapitaal, zo stelt Matthys, is cruciaal om te begrijpen waarom sommigen zich tot ‘succesvolle’ klassenmigranten weten te ontpoppen (en anderen dus niet).

      Charisma Hehakaya reflecteert op persoonlijke wijze op het boek van Van de Kamp en ziet herkenning in schaamte, ongeschreven regels en de moeite die je moet doen om ergens ‘te passen’. Daarnaast toont ze het belang van ondersteuning en herkenbaarheid. Het gaat er dan volgens Hehakaya om ‘het zichtbaar en grijpbaar maken van ongeschreven regels en het op waarde schatten van hulpbronnen en kapitalen die van belang zijn maar vaak onderbelicht worden’. Hehakaya zet zich ook actief in via het Eerste Generatie Fonds. In dat fonds trekt ze op om met name eerstegeneratiestudenten te ondersteunen om deze hulpbronnen, zoals sociaal, cultureel en financieel kapitaal, verder te kunnen ontwikkelen.

      Het is interessant hoe alle auteurs niet alleen putten uit wetenschappelijke kennis, maar ook uit eigen ervaringen. Zowel het boek van Van de Kamp als de bijdragen in deze Reflectie & debat tonen de grote waarde van (auto)biografische en etnografische observaties voor de aanzet en uitwerking van deze thematiek. Klassenmigratie tekent een veld dat zich als onderzoeksdomein in Nederland vooral heeft gemanifesteerd als onderzoek naar ‘sociale mobiliteit’. De bijdragen laten zien dat het onderzoek naar klassenmigratie anders van aard is en meer geënt is op klassiek sociologische inzichten van zowel het onderzoek naar klassen als dat naar migratie en mobiliteit, wat een rijk en tevens veelbelovend onderzoeksveld vormt waarvan de contouren nu zichtbaar worden. Hopelijk biedt deze Reflectie & debat de opmaat voor een ontluikend en interdisciplinair onderzoeksterrein dat ons in staat stelt nieuwe vragen te stellen en nieuwe kennis te ontwikkelen.

      De eigen ervaringen dienen daarbij zeker niet alleen als anekdotes om wetenschappelijke inzichten te onderstrepen, maar als aanvullende inzichten. Ze verrijken de wetenschap en corrigeren haar waar nodig. Er gaat een zekere onvrede van uit over welke kennis en inzichten over klasse door de wetenschap worden vertegenwoordigd en gereproduceerd. Die kennis en inzichten vertonen namelijk problematische blinde vlekken.

      Deze blinde vlekken komen voort uit het gegeven dat de arbeidersklasse langzaam uit de politiek is verdwenen, wat zorgt voor een gebrek aan representatie. Daarom is het, zoals Van de Kamp op het einde in een reactie op de bijdragen schrijft, juist ook zo van belang om de onderdrukten te overtuigen van hun onderdrukking. Bovendien: ‘In een land waar klasse jarenlang werd weggeschoven als een achterhaald en irrelevant concept is deze taak wellicht complexer dan ooit.’ Met deze Reflectie & debat is de teerling geworpen en vormt de rubriek een actieve bijdrage om iets aan die complexiteit te doen.

    • Literatuur
    • Bourdieu, P. (2010). Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste. Londen: Taylor & Francis.

    • Born, A.M. (2023). The price of the ticket revised: Family members’ experiences of upward social mobility. The Sociological Review.

    • Brands, J. (1992). Die hoeft nooit meer wat te leren. Boom: Amsterdam

    • Çankaya, S. (2020). Mijn ontelbare identiteiten. Amsterdam: De Bezige Bij.

    • Elibol, R. (2021, 17 november). De kamer binnenlopen en weten dat je er thuishoort. De Groene Amsterdammer.

    • Eribon, D. (2018). Terug naar Reims. Amsterdam: Leesmagazijn.

    • Eribon, D. (2023). Het vonnis van de samenleving. Amsterdam: Leesmagazijn.

    • Ernaux, A. (2020). De jaren. Amsterdam: De Arbeiderspers.

    • Friedman, S., & Laurison, D. (2020). The Class Ceiling: Why It Pays to be Privileged. Bristol: Policy Press.

    • Huijer, M. (2016). Achterblijvers. Amsterdam: Boom uitgevers.

    • Kootstra, A. (2020). Een jas die past (Joost Zwagerman Essayprijs) Van Bijleveltstichting/Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

    • Lizardo, O. (2006). How cultural tastes shape personal networks. American Sociological Review, 71 (5): 778-807.

    • Louis, É. (2022). Veranderen: methode. Amsterdam: De Bezige Bij.

    • Luyendijk, J. (2022). De zeven vinkjes. Amsterdam: Uitgeverij Pluim.

    • Meyer, R. (2021). De onmisbaren: een ode aan mijn sociale klasse. Amsterdam: Prometheus.

    • Mijs, J.J. (2021). The paradox of inequality: Income inequality and belief in meritocracy go hand in hand. Socio-Economic Review, 19 (1): 7-35.

    • Mijs, J.J., & Savage, M. (2020). Meritocracy, elitism and inequality. The Political Quarterly, 91 (2): 397-404.

    • Kamp, M. van de (2023). Misschien moet je iets lager mikken. Amsterdam: Atlas Contact.

    • Ostaijen, M. van (2022). Klassenmigratie: Een grensverleggende praktijk. In: R. Kleinhans, M. van Ostaijen & K. Seibel (red.), De migratiesamenleving: Migratie en diversiteit als gordiaanse knoop. Den Haag: Boom, 76-87.

    • ’S Jongers, T. (2022). Beledigende broccoli. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep.

    • Sandel, M. (2020). Tirannie van verdienste. Utrecht: Uitgeverij Ten Have.

    • Simón, A.I. (2023). Feria. Amsterdam: Das Mag.

    • Wilckinson, R., & Pickett, K. (2018). The inner level: How more equal societies reduce stress, restore sanity and improve everyone’s well-being. Penguin.

    • Young, M. (1958). The Rise of the Meritocracy. Londen: Thames & Hudson.


Print dit artikel