Onder redactie van Monique Kremer, met medewerking van Duco Bannink
De ontslagen bij de Rabobank, de financiële problemen bij V&D, het stemverlies van grote middenpartijen als de PvdA en het CDA – het lijken allemaal tekenen van een krimpende middenklasse, vergelijkbaar met de decline of the middle class in de Verenigde Staten. Dat zou voor ons soort samenleving wel eens problematisch kunnen zijn. Een stabiele middenklasse wordt immers gezien als de ruggengraat van de economie, verzorgingsstaat en democratie. Of loopt het allemaal niet zo’n vaart? Misschien koopt de middenklasse online, vindt ze snel ander werk en stemt ze simpelweg gevarieerder? Kortom, is er in Nederland echt iets aan de hand in het midden en wat dan?
Die vraag is makkelijker gesteld dan beantwoord, want er zijn twee typen zorgen. De eerste is het vraagstuk van krimp: het middensegment wordt kleiner ten voordele van de boven- en onderkant. Dat zou je de ‘absolute positie’ van de middenklasse kunnen noemen. De tweede zorg is dat de middenklasse steeds meer gaat lijken op de onderkant, bijvoorbeeld in termen van inkomen, arbeidsmarkpositie en stemgedrag. Oftewel, is de middenklasse de nieuwe onderklasse? Dat zou je de ‘relatieve positie’ van de middenklasse kunnen noemen.
En om het vraagstuk nog complexer te maken: wie behoort er eigenlijk tot de middenklasse? Vraag het aan twee wetenschappers en je krijgt twee verschillende antwoorden. Economen bijvoorbeeld zien loon of het besteedbaar inkomen als proxy van de middenklasse en maken zich vooral druk over mensen rond de mediaan. Sociologen zijn juist geneigd om naar opleiding en beroep te kijken, ook omdat de middenklasse staat voor een bepaalde status en socialisatie. Vraag het aan twee politici en je krijgt ook twee verschillende antwoorden. Waar ter linkerzijde de middenklasse op dit moment vooral wordt gezien als middelbaar opgeleid, behoren ter rechterzijde ook de middenstand en de betere inkomensgroepen ertoe. En om het nog complexer te maken: vraag het aan twee burgers en ze zeggen allebei te behoren tot de middenklasse. Want wie voelt zich in Nederland geen middenklasse?
Dit dossier over de middenklasse zal daarom slechts een klein beetje helderheid scheppen in de vraag hoe het gaat en staat met de Nederlandse middenklasse, ook al zijn de bijdragen uitgesproken helder van opzet, toon en conclusies en bevatten ze veel interessante cijfers. Twee van de bijdragen zijn tamelijk geruststellend. Paul de Beer, econoom, onderzoekt met verschillende definities van de middenklasse – inkomen, opleiding en beroep – zowel haar relatieve als absolute positie. Hij ziet de afgelopen 25 jaar maar weinig veranderingen. Wouter van der Brug en Tom van der Meer, van huis uit politicologen, constateren dat de middenklasse inderdaad meer is gaan zweven: ze is niet meer partijpolitiek honkvast. Toch zweven middengroepen vooral tussen ideologisch verwante partijen. Volgens de auteurs is dat juist een teken van emancipatie: ze kiezen nu echt! Bovendien stemmen middengroepen, anders dan de lagere inkomens- en opleidingscategorieën, niet op radicale partijen: het midden is nog altijd ‘matig’. Kortom: de middenklasse in Nederland lijkt dus echt niet op de onderklasse.
De twee andere bijdragen geven minder reden tot ontspanning. Bas ter Weel, econoom bij het Centraal Planbureau, laat zien dat net als in de Verenigde Staten de arbeidsmarktpositie van middelbaar opgeleiden ook in Nederland daadwerkelijk is verslechterd, vooral voor mensen aan de onderkant van het mbo. Dat komt doordat zij veel routinematige taken verrichten en die kunnen makkelijk overgenomen worden door ICT. Het zijn vooral de hoger opgeleiden die garen spinnen bij de nieuwe technologische ontwikkelingen. Daarom moeten mensen zich meer gaan scholen, stelt hij. Gabriel van den Brink, hoogleraar bestuurskunde, las voor ons het Sociaal en Cultureel Rapport van 2014 en ontwaart in het lijvige boekwerk een opkomende tegenstelling tussen de bovenkant én de onderkant van de samenleving. Dat oefent volgens hem ook een zekere druk uit op de middenklasse, ‘al was het maar omdat het contrast tussen de weg naar boven en de weg naar onder langzaam maar zeker scherper wordt’. Ten slotte volgt een recensie van Monique Kremer (projectcoördinator bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en redacteur B en M) van Cut Adrift, Marianne Coopers onderzoek naar de wijze waarop de Amerikaanse middenklasse zich probeert te wapenen tegen voortdurende bestaansonzekerheid. Ook voor Nederland zou dergelijk onderzoek zeer de moeite waard zijn, schrijft zij.
Hoe het gaat en staat met de Nederlandse middenklasse is dus helemaal geen uitgemaakte zaak. Alleen daarom al is dit dossier meer dan de moeite waard.