DOI: 10.5553/BenM/138900692021048003007

Beleid en MaatschappijAccess_open

Reflectie & debat

Een andere overheid vereist een andere verhouding tot maakbaarheid

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Robert van Putten. (2021). Een andere overheid vereist een andere verhouding tot maakbaarheid. Beleid en Maatschappij (48) 3, 299-302.

    Reflection and debate initiates academically inspired discussions on issues that are on the current policy agenda.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Het roer moet radicaal om in politiek-bestuurlijk Nederland. Dat lijkt de breed gedeelde stemming in de publieke opinie. Nu moet het echt eens afgelopen zijn met neoliberaal beleid. Hoewel er al langer geen aanhangers van deze ideologie meer te bekennen zijn, blijkt het moeizaam om de gevolgen van neoliberalisme ongedaan te maken in beleid en uitvoering. Daarvoor heeft het zich te diep genesteld in de cultuur en instituties van politiek en overheid. Hendrik Noten geeft daarvan nog maar eens treffend een impressie.

      De vraag is wel in welke richting het roer radicaal om moet. De Algemene Politieke Beschouwingen van afgelopen najaar en de Tweede Kamerverkiezingen van dit voorjaar leren in welke richting de politiek kijkt: een robuuste overheid en herstel van de publieke zaak met zijn collectieve voorzieningen. Er is geen partij te vinden die dat niet bepleit heeft. Dat zal mede ingegeven zijn door de coronapandemie, die laat zien hoe kwetsbaar de neoliberale kaalslag ons zorgsysteem heeft gemaakt. Hoe terecht ook, dit politieke antwoord is te gemakkelijk.

      Sommigen geven – gelukkig – nog wat meer taal aan wat er voor het neoliberalisme in de plaats moet komen. Een nieuw sociaal contract is nodig volgens CDA-Kamerlid Omtzigt. Hoe terecht de strijd van Omtzigt ook is voor herstel van verhoudingen tussen overheid en burger door een beter functionerende rechtsstaat, het vocabulaire van het sociaal contract blijft een voortzetting van de liberale ideologie.1xOmtzigt, P. (2021). Een nieuw sociaal contract. Amsterdam: Prometheus. Voor kritiek op de term ‘sociaal contract’, zie Kuiper, R. (2009). Moreel kapitaal. De verbindingskracht van de samenleving. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn. Dat is niet alleen ironisch voor een christendemocraat, maar lijkt me ook geen geschikte taal voor wie het roer radicaal wil omgooien.

      Ook Hendrik Noten kijkt verder dan een pleidooi voor meer geld voor de collectieve sector. Een nieuw kabinet moet met een nieuwe visie op het functioneren van de overheid komen. De overheid moet meer zijn dan een marktmeester. Niet de belangen van Nederland als bedrijf moeten vooropstaan, maar andere waarden en belangen die van niet-economische aard zijn moeten meer prioriteit en gewicht krijgen. Het is volgens Noten tijd voor nieuwe waarden: een daadkrachtige overheid die zelf expertise in huis heeft, met ruimte voor menselijke maat in beleidsuitvoering en een bredere definitie van vooruitgang, zodat ook de ‘kleine luyden’ van vandaag vooruitgang gaan ervaren.

      Dit zijn substantiële voorzetten voor een overheid en publieke zaak voorbij het neoliberalisme, voorbij het regime van efficiëntie, het rationele individu en het wantrouwen. Je zou het, met een knipoog wellicht, een ‘neosociale wending’ kunnen noemen. Die wending draait hier om nieuwe verbeeldingskracht om op meer sociale wijze bestuur, beleid en publieke zaak vorm te geven.2xPutten, R.J. van (2020). Bouwen aan een neosociaal perspectief. www.socialevraagstukken.nl, 28 september 2020. ‘Neo’, omdat het niet gaat om collectivisering of romantisch terugverlangen naar pre-liberale tijden. Hiermee geeft Noten de huidige parlementaire discussie over een nieuwe bestuurscultuur diepgang.

      Toch zijn we er nog niet met een nieuwe set waarden. En dat heeft niet alleen te maken met benodigde moed om gevestigde belangen te doorbreken om tot ander overheidsoptreden te komen, zoals Noten terecht voorziet. Veel van de problemen van een vastlopende overheid hebben ook te maken met geradicaliseerd maakbaarheidsdenken. Noten noemt de zelfredzame burger, de zucht naar planning en controle in de corona-aanpak, de tragiek van de toeslagenaffaire. Telkens blijkt daar vermeende maakbaarheid in het geding. Kenmerkend voor dat maakbaarheidsdenken is dat beleidsmakers, impliciet en wellicht onbewust, interventies plegen vanuit een mechanistisch wereldbeeld. Samenleving en individu worden dan benaderd als objecten van beleid die verondersteld worden als machines te reageren op interventies. Principes van voorspelbaarheid, rationaliteit en objectiviteit staan daarin centraal. De tragiek is natuurlijk dat samenleven niet zo werkt. De ironie is bovendien dat hiermee aan het licht komt dat neoliberalisme helemaal geen afscheid betekende van maakbaarheidsdenken, maar slechts een voortzetting was in een andere ideologische gedaante.3xPutten, R.J. van (2020). De ban van beheersing. Naar een reflexieve bestuurskunst. Den Haag: Boom.

      Willen we dat de overheid anders gaat functioneren, met meer oog voor de menselijke maat, met meer professionele ruimte voor praktische wijsheid bij uitvoeringsvraagstukken en vanuit een bredere blik op vooruitgang en welvaart, dan zullen we ons anders tot dit maakbaarheidsdenken moeten gaan verhouden. Ons permanente verlangen naar beheersing verhindert met zijn fixatie op voorspelbaarheid, rationaliteit en objectiviteit immers precies de benodigde professionele ruimte voor de menselijke maat en een bredere blik op welvaart. Het mechanistische wereldbeeld van Nederlandse politici en beleidsmakers zit hier in de weg. Zolang we dat niet onderkennen, zal er van een nieuwe bestuurscultuur, van nieuwe waarden en van een andere opstelling van de overheid weinig terechtkomen.

      Hoe leren politici en beleidsmakers beheersingsdrift te relativeren en voorbij het mechanistische wereldbeeld te komen? In beleidsland is de term ‘ambtelijk vakmanschap’ de laatste jaren populair geworden. Dit beeld heeft geholpen in het doordenken van ambtelijk werk als vak.4xZie bijv. Hart, P. ’t (2014). Ambtelijk vakmanschap 3.0. Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager. Den Haag: NSOB; Brink, G. van den, & Jansen, T. (2016). Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag. Stichting Beroepseer. Daarbij is de meeste aandacht uitgegaan naar het eerste deel van de term, ‘ambtelijk’. In het tweede deel van de term, in ‘vakmanschap’, ligt echter een goed aanknopingspunt voor het verbeelden van een andere interventiestijl. De figuur van de ambachtsman biedt een ‘neosociaal’ sjabloon voor overheidshandelen voorbij de maakbaarheid.5xVan Putten 2020, p. 181-207; Sennett, R. (2008). De ambachtsman. Rotterdam: Lemniscaat; Trommel, W. (2018). Veerkrachtig bestuur. Den Haag: Boom. Ik noem, zonder uitputtend te zijn, drie belangrijke eigenschappen van ambachtelijk handelen en de betekenis daarvan voor overheidsoptreden.

      Een ambachtsman streeft er ten eerste naar goed werk te leveren en heeft daarbij zowel oog voor het eindresultaat als voor de weg daarnaartoe. De kwaliteit van het maakproces doet er wezenlijk toe. Dan tellen niet alleen efficiëntie of effectiviteit, maar ook schoonheid en menselijke waardigheid. Deze benadering van kwaliteit biedt perspectief voor het verlangen naar een breder vooruitgangs- en welvaartsbegrip waar Noten voor pleit. Het stimuleert bovendien om principes van rechtsstatelijkheid niet als hinderlijk ten opzichte van snelheid en efficiëntie te zien, maar als uiting van respect voor het proces. In ambachtelijk perspectief is verantwoording in het parlement vervolgens geen kwestie van controle of afrekenen, maar een zaak van gezamenlijk leren om tot nog beter beleid te komen.6xGulickers, H. (2016). Sociaal verantwoord. Betekenisvolle, leerzame en democratische verantwoording van sociaal werk (Dissertatie Universiteit voor Humanistiek).

      Een ambachtsman is zich ten tweede bewust van de impact die zijn gereedschap kan hebben en is daarom alert op het gevaar van geweld. Dat stimuleert voorzichtig handelen vanuit het principe van ‘minimale kracht’, steeds lettend op de schade die zijn handelen onbedoeld kan aanrichten. Dat is wezenlijk voor het verlangen naar herstel van vertrouwen tussen overheid en burgers. Toegepast op beleid en uitvoering zou steeds de vraag moeten zijn hoe grof ‘de hamer’ is waarmee geïntervenieerd wordt, om een van de metaforen van Hugo de Jonge maar aan te halen. Categorisering van grote groepen burgers als potentiële fraudeurs voelt als zo’n veel te grove hamer om een verwaarloosbaar aantal werkelijke fraudeurs te bestrijden.

      Ten derde is kenmerkend voor een ambachtsman dat hij graag werkt met uniek materiaal en die uniciteit tot zijn recht wil laten komen. Daarbij werkt hij op basis van handvaardigheid en ervaringskennis, terwijl hij tegelijkertijd beseft dat perfectie niet bestaat en ambiguïteit niet altijd te vermijden valt. Er zijn immers altijd noesten die een houtbewerker niet weg krijgt, maar waar hij omheen moet werken. Dit geldt ook voor een ambtelijke ambachtsman die bezig is om sociaal beleid uit te voeren. Een ambachtelijk werkende uitvoerder beseft dat iedere casus of opdracht uniek is en weerbarstige elementen kent die niet binnen de regels passen en perfect glad te strijken zijn. Ambachtelijke beleidsmakers geven op hun beurt ruimte aan ambachtelijke uitvoerders om die uniciteit van mensen en situaties recht te doen. Ambachtelijkheid is zo een voorwaarde of concretisering van de praktisch wijze professional waar Sophie Albers voor pleit.

      Dit lijkt mij voorwaar een fraai setje uitgangspunten voor een interventiestijl voorbij de maakbaarheid. Daarmee wordt werk gemaakt van de omslag in overheidshandelen die de publieke opinie momenteel eist. Ambachtelijk werk geeft zo, samengevat, een impuls voor een professioneel ethos dat impact heeft op het niveau van het alledaagse handelen.7xGoodsell, C.T. (1992). The Public Administrator as Artisan. Public Administration Review, 52 (3): 246-253. Dat is een aanvulling op pleidooien voor herstel van de rechtsstaat zoals Omtzigt en Tjeenk Willink houden, dat zich meer op macroniveau van het overheidsbestel als geheel richt. Als de gezamenlijke zoektocht naar heroriëntatie op de publieke zaak deze diepgang krijgt, dan gaat het roer echt radicaal om. Dan zou er zelfs nog wat terecht kunnen komen van de bezinning op een nieuwe bestuurscultuur.

    Noten

    • 1 Omtzigt, P. (2021). Een nieuw sociaal contract. Amsterdam: Prometheus. Voor kritiek op de term ‘sociaal contract’, zie Kuiper, R. (2009). Moreel kapitaal. De verbindingskracht van de samenleving. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.

    • 2 Putten, R.J. van (2020). Bouwen aan een neosociaal perspectief. www.socialevraagstukken.nl, 28 september 2020.

    • 3 Putten, R.J. van (2020). De ban van beheersing. Naar een reflexieve bestuurskunst. Den Haag: Boom.

    • 4 Zie bijv. Hart, P. ’t (2014). Ambtelijk vakmanschap 3.0. Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager. Den Haag: NSOB; Brink, G. van den, & Jansen, T. (2016). Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag. Stichting Beroepseer.

    • 5 Van Putten 2020, p. 181-207; Sennett, R. (2008). De ambachtsman. Rotterdam: Lemniscaat; Trommel, W. (2018). Veerkrachtig bestuur. Den Haag: Boom.

    • 6 Gulickers, H. (2016). Sociaal verantwoord. Betekenisvolle, leerzame en democratische verantwoording van sociaal werk (Dissertatie Universiteit voor Humanistiek).

    • 7 Goodsell, C.T. (1992). The Public Administrator as Artisan. Public Administration Review, 52 (3): 246-253.


Print dit artikel