DOI: 10.5553/BenM/138900692023050004002

Beleid en MaatschappijAccess_open

Dossier

Een halve eeuw B en M

Een blik terug en vooruit

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Samenvatting Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Mark van Ostaijen en Claartje Brons. (2023). Een halve eeuw B en M. Beleid en Maatschappij (50) 4, 212-219.

    In this feature authors discuss recent research findings that are of interest to readers of Beleid en Maatschappij.

Dit artikel wordt geciteerd in

      Om het jubileum van Beleid en Maatschappij kracht bij te zetten blikt de redactie met oud-redacteuren terug én vooruit. We voerden gesprekken met Kees Schuyt, redactielid van het eerste uur en medeoprichter van B en M (vanaf 1973), Mark Bovens (1987-2005), Ewald Engelen (2005-2015) en Sarah de Lange (vanaf 2012). Met hen bespreken we waarom B en M ooit is opgericht, de uitdagingen door de tijd heen en welke thema’s er voor de toekomst liggen.

    • De geboorte van B en M

      Schuyt: Ik viel met m’n neus in de boter. Maar wel een heel plezierige boter. Zowel het theoretische blad Mens & Maatschappij als de Sociologische Gids bestond al. Jacques van Doorn wilde daarnaast graag een beroepsprofiel voor sociologen ontwikkelen en zijn eigen groep sociale wetenschappers in Rotterdam een beetje bij elkaar halen. Naast Van Doorn, Wil Albeda, als tweede oprichter, sociaal-econoom, haakte ook Bram Peper aan, een medewerker van Van Doorn. Toen hebben ze mij als vierde lid erbij gehaald.
      Met die vier oprichters zijn we bij elkaar gekomen in het huis aan de ’s-Gravenweg van Wil Albeda, in Rotterdam. Dus in Rotterdam staat echt de wieg van B en M. Het is daarbij altijd belangrijk geweest om niet ideologisch of dogmatisch georiënteerd te zijn. Ook niet in de samenstelling van de redactie. Bram en Wil hadden wel politieke ambities, maar Jacques en ik nooit. Dat kleurde ook wel het specifiek redactionele karakter van B en M, altijd een mix van academici en in politiek en beleid geïnteresseerden. De eerste drie jaren waren een grote gok. Het ging om een wetenschappelijke bestudering van beleidsvraagstukken die in de sociologie nog niet zoveel aandacht had gekregen.

      Engelen blikt terug. Let wel, B en M is ooit opgericht door een vriendenclubje van zo ongeveer de eerste generatie sociale wetenschappers die in het buitenland hun PhD hadden behaald, min of meer gerelateerd aan de PvdA en met uitgesproken opvattingen over een reeks van bestuurlijke vraagstukken. Zij hadden dit blad opgericht om de ontwikkelingen in beleid en bestuur enerzijds en in de internationale wetenschap anderzijds te kunnen combineren, een unieke combinatie.

    • Over disciplinaire grenzen

      Schuyt: De grote redactievergaderingen vonden één keer in de drie maanden plaats in Hoog Brabant in Utrecht. Daar was altijd een kamertje gereserveerd. De redactie ging dan met de uitgever en de grote redactieraad dineren en dat waren hele leuke vergaderingen. Alle ingekomen artikelen werden besproken. Iedereen mocht daar z’n mening over geven. Die interactie kwam in de grote redactie daar meteen op gang. In de redactievergadering werden alle artikelen besproken en daar werden ook nieuwe thema’s bedacht. Daar namen mensen aan deel zoals Uri Rosenthal, Rinus van Schendelen, econoom Hans van de Doel. Ambtenaren zoals Van Stiphout en Welters van het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk waren lid van die redactieraad. De redactie heeft altijd mensen gehuisvest die niet te veel in hun eigen hokje willen blijven. Dat grensverkeer heeft B en M vanaf het begin gekenmerkt. Dat vind ik het heerlijke aan B en M: alle richtingen waren welkom. We kregen veel steun van Boom, toen nog Meppel.

      Engelen: De redactie van B en M bestond vooral uit breed georiënteerde multidisciplinaire sociale wetenschappers. In onze tijd vooral (semi-)academici eerlijk gezegd. En we waren ook wel geïnteresseerd in mensen die werkzaam waren in die ‘publieke denktanks’. Maar wel diegenen die over de schotten van hun eigen discipline durven kijken. En die ook gevoel en oog hebben voor publieke wetenschap, voor het publieke debat en welke maatschappelijke kwesties er spelen. Dat maakt het mogelijk om interessante interventies te plegen en spannende mensen uit te nodigen om te schrijven voor B en M. Op die manier werden de redactievergaderingen ook leuke, spannende en inspirerende vergaderingen, met heftige discussies op het scherpst van de snede over de stukken die dus buiten de peer-review binnenkwamen of de thema’s die we via R&D of Dossiers agendeerden. Dat creëerde een diversiteit aan opvattingen waar je als redacteur enorm van kon leren.

      De Lange: Ik wilde wel toetreden tot B en M want ik kende nog maar weinig wetenschappers buiten de politicologie. Voor mij was het een reden om meer disciplines en mensen te leren kennen. De redactie was heel divers qua kennis, mensen en aanpak. De B en M redactie bestaat uit generalisten, mensen met een bredere oriëntatie. Het redactiewerk bracht een sterk netwerk bij elkaar, mooi om daarin samen te werken.

      Bovens: In al mijn redactiejaren vergaderden we in Den Haag in de panden waar de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) zetelt. Eerst op Plein 1813 in Den Haag, in het oude woonhuis van minister Luns en later op het Buitenhof. Dus de band van B en M met de WRR is altijd sterk geweest. Ten eerste inhoudelijk. B en M bood reflectie op vragen in de Nederlandse maatschappij, net als de WRR. Beide houden zich met de grote maatschappelijke vraagstukken bezig. Er was lange tijd zelfs een rubriek in het blad: ‘Uit de WRR’. Daar werden samenvattingen van rapporten gepubliceerd. Op een gegeven moment zijn we daar toch mee opgehouden om de onafhankelijkheid te versterken. Maar die verbondenheid is er toch wel altijd geweest. Ten tweede was er altijd wel een medewerker van de WRR ook redactielid. Ik zelf, maar ook Paul den Hoed, Kees Schuyt, Wim Derksen, Godfried Engbersen, Ewald Engelen, Anton Hemerijck en later Monique Kremer en Imrat Verhoeven. Die zijn allemaal aan de WRR verbonden geweest als medewerker of lid. Er was dus zowel een institutionele als een persoonlijke band tussen de WRR en B en M. En dat is logisch, want de missie van de WRR en B en M overlappen natuurlijk enorm.

      Na de redactievergaderingen kwam er drank op tafel en dan kwam Jacques van Doorn langs, die woonde in Den Haag. En als hij langskwam, had hij een hele aktetas vol bij zich met knipsels. In de nazit vroeg hij dan ‘daar zou je een stuk over kunnen maken’ of ‘heb je dit gelezen’? Heel betrokken. Van Doorn heb ik toen ervaren als de eminence grise, de nestor. Echt de geestelijk vader van het blad, toch wel. Dat was voor mij een van de grote figuren. Want Schuyt, Van Doorn, Abram de Swaan zijn mijn intellectuele voorbeelden. Zij combineerden goede wetenschap met actuele maatschappelijke vraagstukken in een goed leesbaar proza. En wij waren een beetje de tweede generatie. Jos de Beus, maar ook Anton Hemerijck, Wieger Bakker, Paul den Hoed, Godfried Engbersen, Wim Derksen, Piet Hein Donner, Welters. Onze redactie had minder beleidsambtenaren dan de eerste lichting. Maar ik denk wel dat het goed is dat dat er is. Het waren allemaal brede, generalistische maatschappijwetenschappers, multidisciplinair.

    • Een tijdschrift over beleid, politiek en maatschappij

      Over de titel ‘Beleid en Maatschappij’ zegt Schuyt: Dat was om de focus op beide kanten te benadrukken. Het was een beetje geënt op het Amerikaanse blad Social Problems. Want hoe worden maatschappelijke problemen omgezet in beleidsvraagstukken en hoe komen die in de politieke besluitvorming aan bod? Geanalyseerd door politicologen, sociologen en juristen. Om sociaalwetenschappelijk onderzoek maatschappelijk geaccepteerd te maken. Beleid en Maatschappij is vanaf het begin beleidsgericht en multidisciplinair geweest. Niet zozeer interdisciplinair, maar multidisciplinair, dus verschillende disciplines naast elkaar. Het echt integreren van vakgebieden is heel lastig. Met behoud van de waardering van elk van die eigen bijdragen. Wij hadden heel sterk de focus: wat is er nou maatschappelijk aan de hand? Aan elke goede wetgeving moet goed onderzoek voorafgaan. Dus die sociaalwetenschappelijke knowhow had je nodig. Eerst grondig onderzoek doen, dan komt het in de beleidskoker en kan iets leiden tot wetgeving.
      Het gaat hier dus vooral om onderzoek van beleid (analytische beleidssociologie en beleidsanalyse) in plaats van sociologie voor beleid (derde geldstroom contractonderzoek). Bestuurskunde heeft een handje van dat laatste door te willen zeggen hoe men het zou moeten doen. Maar je moet niet zelf te veel het politieke spel willen spelen. Daar zou je wat mij betreft voor op moeten passen. Daarbij oog hebbende voor hoe worden maatschappelijke problemen omgezet in politieke besluitvorming en hoe wordt dat dan een beleidsissue. Daarmee waren we soms de sociaalwetenschappelijke concurrent van ESB (Economisch-statistische Berichten).

      Bovens: Om Nederlandse politicologen te trekken, aangezien Acta Politica in het Engels doorging, werd rond 2000 de ondertitel van Beleid en Maatschappij veranderd naar ‘Tijdschrift voor beleid, politiek en maatschappij’. Dat had een signaalfunctie.

    • Agenderend en innoverend redactiewerk

      Schuyt: In 1973 hebben we het thema ‘grenzen aan de groei’ al geagendeerd, naar aanleiding van het rapport van Rome in 1971. Wat ons echt in de spotlight zette, was een themanummer in 1976 over de toekomst van de verzorgingsstaat. Drie auteurs, de econoom Hans van den Doel, de politicoloog Hans Daudt en ik als socioloog, dat gaf een enorme respons. Zowel uit ambtelijke als uit academische kringen. Er stroomden ineens heel veel reacties binnen op die drie artikelen. Het themanummer wees op de tekorten van de verzorgingsstaat en op stagnaties in de verzorgingsstaat. In reactie op dat eerste themanummer is het boek Stagnerende Verzorgingsstaat – vaak herdrukt en een van de meest geciteerde sociologieboeken uit de jaren tachtig – uitgebracht. De frase van Van Doorn: ‘Baas in eigen huis, en het huis op rekening van de gemeenschap’ werd door dat boek zeer bekend en ook door velen bemind. En daar zijn ook de latere jaarboeken uit voortgekomen.

      Bovens: We maakten jaarboeken over grote vraagstukken. Over moraal, sferen van integratie. Stevige bundels, met mooie omslagen. Die kwamen ook in de catalogus van Boom. Dat was een manier voor ons om naar voren te treden.
      Voor mij persoonlijk is B en M een heel belangrijke proeftuin geweest om iets op de agenda te zetten of een discussie uit te lokken. Veel stukken die ik in B en M heb geschreven – over klokkenluiders, diplomademocratie of verschil in Nederland – waren vingeroefeningen die ik later heb uitgewerkt in boeken, opinieartikelen, internationale artikelen of WRR-verkenningen. Voor essayistiek, voor probeersels van de geest, om je pen te proberen is B en M heel belangrijk. Koester dus die essayistische inslag, want er is nog altijd een enorm verschil tussen beleid, maatschappij en wetenschap. Het zijn soms losgezongen werelden. Als ik beleidsmedewerker ben, dan heb ik behoefte aan stukken die me voeden vanuit de praktijk, overzichtsartikelen. Ik wil weten hoe je goed kunt omgaan met een bepaald vraagstuk. Wat werkt wel, wat werkt niet?

      Engelen: Ik heb academisch publiceren altijd een beetje saai gevonden. Dus toen ik als stafmedewerker werkte bij de WRR deed ik een beetje wat er gebeurde bij B en M, namelijk academische inzichten vertalen naar beleid. En gezien mijn profiel werd ik door Mark Bovens gevraagd om bij B en M betrokken te worden. Ik heb dat altijd wel gekoesterd, zo’n blad, aangezien het bijhouden van de literatuur voor beleidsmakers veelal een brug te ver is.
      Destijds leunde het tijdschrift sterk op de peer-reviewed artikelen. Maar dat maakt redactiewerk nogal saai. Immers, het ‘enige’ wat redactieleden dan hoeven doen is het oordeel van reviewers te begeleiden. Daarom zijn we in mijn periode, deels uit nood geboren maar ook doelbewust, op zoek gegaan naar rubrieken waarmee we actief konden interveniëren. Doelbewust om het ook vooral voor redactieleden leuker te maken om publiek intellectuele debatten te kunnen entameren.

      De Lange: De redactie was gericht op speciale uitgaves, zoals het themanummer over Fortuyn. Daar organiseerden we ook een debat over in De Balie en het leidde tot een stuk in De Groene. Maar ook Dossiers, boekrecensies en de rubriek Reflectie en debat maakten we veel. Ieder had zijn winkeltje. Ik maakte veel Dossiers samen met Albert Jan Kruiter. De combinatie van wetenschap en praktijk was inspirerend, innovatief. Het maakte dat we ook veel makkelijker mensen bereid konden vinden om een bijdrage te schrijven. We kwamen vooral bij elkaar om ideeën te bedenken. Dat was het grootste deel van de vergadering. We bedachten namen en thema’s. In de Dossiers werd kort en puntig uiteengezet wat de state of the art was. Het was altijd de bedoeling dat het thema vanuit verschillende perspectieven werd belicht. Het moest ook agenderend, opiniërend zijn. Zo werden ook de onderwerpen uitgekozen.

    • Principiële keus: Nederlandstalig

      Schuyt: Ik ben zelf een student uit een volstrekt laag milieu, ik kreeg een renteloos voorschot om te studeren en ik vond dat ik altijd wat terug moest doen voor de samenleving. Ik ben daarom ook altijd in het Nederlands blijven schrijven. Ik heb voldoende in het Engels gepubliceerd, maar ik ben heel bewust altijd in het Nederlands blijven schrijven, over de eigen samenleving. Dat is een functie die de sociologie niet moet loslaten, vind ik. Maar de academische cultuur is helemaal tegengesteld. En dat is een risico voor B en M. Ik ben niet tegen het Engels, maar doe het allebei. Schrijf je beste artikelen in het Engels, maar publiceer dat ook in het Nederlands. Dat spreekt ook ambtenaren meer aan. Persoonlijk vind ik de hedendaagse academische cultuur nu veel te benauwend, met name voor promovendi. Veel te strak. Dat moet veel vrijer. Kwaliteit is toch wel herkenbaar.

      Bovens: Toen Kees Schuyt en Jacques van Doorn B en M aanstuurden, was het volstrekt gangbaar om in het Nederlands te publiceren. Maar als er een ontwikkeling is die de wetenschap heeft gekenmerkt in de laatste vijftig jaar is het de internationalisering van het academisch bedrijf en tegelijkertijd de verschraling van de Nederlandstalige taal daarbinnen. In mijn tijd bij B en M was dat een van de grote issues: blijft B en M Nederlandstalig of wordt het blad Engelstalig? Daarnaast was de vraag: moeten we naar peer-reviewed artikelen toe? Ook omdat jonge wetenschappers beoordeeld werden op peer-reviewed artikelen. Daarnaast was de wetenschappelijke beweging duidelijk richting internationaal.
      Het was een tegendraadse, principiële en bewuste keus van de redactie van B en M om Nederlandstalig te blijven. Het blad moest over Nederland en Nederlandse vraagstukken blijven gaan. De bedoeling was om wetenschappelijke kennis over de grote, maatschappelijke vragen op goed leesbare manier te ontsluiten voor Nederlandse beleidsmakers. Dat is minder aantrekkelijk voor jonge wetenschappers om in te publiceren, dus daarom hebben we ook gekozen voor dubbel blind peer-review. Dat vergrootte wel weer de aantrekkelijkheid en om aan te geven ‘wij zijn aan de maat’. Maar wij hebben daar echt mee geworsteld. Wij wilden graag een brugfunctie hebben in Nederland, terwijl alle krachten in de academie een andere kant op zijn gegaan.
      De ironie is dat Nederlandstalige wetenschappelijke literatuur weer beschikbaar is gekomen, terwijl die internationale artikelen achter slot en grendel zitten. Want digitalisering was ook een trend. B en M heeft daarbij als proefkonijn gefungeerd door te experimenteren met online versies naast de papieren versie van het blad.

      Engelen: De verengelsing heeft ons uiteraard sterk beïnvloed en zorgde ook voor een constante kopijnood. Tegelijkertijd denk ik dat B en M altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in het stimuleren van Nederlandse wetenschappers om zich te verhouden tot Nederlandse vraagstukken in het Nederlands.
      Door de verengelsing of Anglo-veramerikanisering staat de vertaling van academische inzichten naar Nederlandse vraagstukken onder druk, dat is een vorm van culturele verarming. Nederlandse vraagstukken zijn niet specifiek Nederlands, maar internationale inzichten moeten wel een vertaling en toepassing krijgen naar de institutionele termen in het Nederlandse debat. Daar heeft B en M een rol in te spelen en is het succesvol in geweest. Maar dat vraagt om een herwaardering van die publieke en Nederlandstalige interveniërende taak van wetenschappers, vooral ook binnen de academie.

    • Belangrijke toekomstthema’s: klimaat, strijd om ruimte, dekolonisatie, staat van politiek

      Schuyt: De focus moet sowieso op klimaat. Dat wordt nog steeds niet goed verkend. Wel vanuit de natuurwetenschappelijke hoek, maar de besluitvorming gaat heel laks en stroperig. De problemen die we al hebben, worden versterkt door klimaatverandering, daar heb je die multidisciplinariteit echt bij nodig. De urgentie ligt vooral in de levenskansen voor toekomende generaties: waaruit bestaat een fatsoenlijk leven in de aankomende twintig tot dertig jaar. Maar denk ook aan verdeling van rijkdom en schaarste. Verdeling van de rijkdom is en blijft een urgent onderwerp. Denk ook aan het belang van natuurlijke hulpbronnen zoals olie en water, toekomstige oorlogen gaan over water.
      Over het algemeen denk ik dat je als B en M dezelfde formule kunt blijven hanteren. Het is belangrijk om het oude maatschappelijke engagement te koesteren en dat om te zetten in goede beleidssociologische analyses. En agendeer de grote maatschappelijke problemen multidisciplinair. Maak een paar goede themanummers.

      Bovens: Klimaatbeleid is natuurlijk een groot vraagstuk, en klimaatrechtvaardigheid. En dus ook normatief en filosofisch. Het debat gaat over CO2-reductie. Maar de realiteit is dat we naar 2 graden opwarming gaan. We zijn dus nog aan het loeren naar de mitigatie, terwijl de toekomst zal gaan over adaptatie. We gaan hier het klimaat van Zuid-Frankrijk krijgen. Wat betekent dat voor de inrichting van steden, onderwijs, zorg? Dat zou interessant zijn voor een themanummer, die adaptatievraag. We zouden veel kunnen leren van hoe er in Zuid-Europese steden straten en huizen worden ingericht om om te gaan met warmte. Wellicht betekent het dat we onze schooltijden moeten aanpassen. Onze schooltijden zijn gebonden aan de oogsttijden van vroeger. Misschien moeten we wel naar andere schooltijden. Dat kan dus prospectief, maar je kunt daarin ook een empirische basis zoeken.
      Of de strijd of ruzie om de ruimte. We gaan naar de 20 miljoen mensen toe. Die aantallen mensen gaan zorgen voor verkeerscongestie. Het wegennet en treinnet hebben niet de capaciteit om zoveel mensen te vervoeren. We kunnen de stations of treinen niet groter maken. De NS kunnen op bepaalde stukken niet meer mensen vervoeren. Hoe gaan we dat accommoderen? Wat voor slimme dingen zijn denkbaar?
      Een belangrijk thema is de dekolonisering van Nederland. Je kunt schrijven over de doorwerking, effecten en erfenis van het koloniale verleden in de brede zin van het woord. Daarmee kun je verdergaan op migratie van de toekomst, in al haar variëteit en met nieuwe in- uitstroom en omloopsnelheid, de demografie in Nederland die verandert. Dus niet zozeer normatief, maar vooral empirisch. Hoe doe je dat, dekoloniseren? Er zit een performatief element in met excuses, met teruggaaf, maar ook het ontkoppelen van banden. Maar ook, wat betekenen die hyperdiversiteit en volatiliteit voor de instituties, het verenigingsleven, scholen en de sociale cohesie? Je kunt ingaan op de nieuwe verzuiling en ‘culturele afstand’ van hoogopgeleiden en praktisch opgeleiden. Dat onderzoek naar grote tegenstellingen. Wat weten we daarvan, hoe ga je daarmee om?

      De Lange: Aan de politieke proceskant of partijpolitiek wordt nog relatief weinig aandacht besteed. Veel wordt geschreven vanuit beleid en inhoudelijke thema’s. Denk na over verkiezingen en de staat van de politiek, met een duiding van de nieuwe fase die een nieuw kabinet na Mark Rutte ingaat, inclusief onderstromen. Of de teloorgang van de sociaaldemocratie. Europa is ook een belangrijk thema, de doorwerking van Europese politiek en Europees beleid op nationaal en lokaal niveau.

    • Ten slotte, advies, fressen en moral

      Engelen: Ten eerste, ga zo door, want volgens mij gaat het qua lezerspubliek hartstikke goed. Ten tweede, wees explicieter in het ethos van het blad, in het bepalen van de rol die je als blad voor je ziet. Is B en M nu meer een peer-reviewed tijdschrift of meer een agenderend tijdschrift? Dat kan consequenties hebben voor specifieke keuzes of rubrieken die je maakt. En ten derde, maak daarnaast ook ruimte om de blinde vlekken op te zoeken, zoals binnen de politieke economie, op het gebied van geopolitieke verschuivingen, industriepolitiek en geldstromen, dat zijn thema’s die binnen B en M toch minder aan bod komen. B en M kan alleen maar succesvol zijn en blijven als het die multi-, trans- of interdisciplinaire taak in het doorvertalen van kennis ook serieus weet te nemen.

      Schuyt: Trek je niet te veel aan van benauwende wetenschappelijke voorschriften. Behoud die multidisciplinariteit. Zoek de belangrijkste maatschappelijke problemen op en probeer daar over te schrijven vanuit een goede conceptualisering. En wees niet te rationalistisch.
      En maak er een vriendenclub van. Zeg, eten jullie wel eens met elkaar? Dat moet je echt doen. Dat is mijn belangrijkste advies.

Prof. dr. Mark Bovens is als hoogleraar verbonden aan het departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap van de Universiteit Utrecht. Prof. dr. Sarah de Lange is hoogleraar politiek pluralisme aan de afdeling Politicologie van de Universiteit van Amsterdam. Prof. dr. Ewald Engelen is hoogleraar financiële geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Dr. mr. Kees Schuyt is emeritus hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.