DOI: 10.5553/BenM/138900692020047004007

Beleid en MaatschappijAccess_open

Dossier

Vechten tegen het monster

Concentratie van deprivatie en deviantie in steden

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Auteursinformatie Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Prof. dr. Jack Burgers. (2020). Vechten tegen het monster. Beleid en Maatschappij (47) 4, 414-421.

Dit artikel wordt geciteerd in

    • Buurteffect als probleem

      Als groot liefhebber van de Bommelverhalen1xDie verhalen getuigen vaak van diep sociologisch inzicht, zoals in het verhaal ‘De achtgever’ uit 1959, waarin door de crimineel Bul Super een prachtig voorbeeld wordt gegeven van de notie van de sociale constructie en dus relativiteit van het recht, met zijn uitspraak ‘Recht is iets kroms dat verbogen is’. van Marten Toonder was ik blij verrast dat Sako Musterd zich in zijn ‘ontspannen’ kijk op ruimtelijke segregatie het verhaal Het monster Trotteldrom gebruikt om het zogenaamde ‘buurteffect’ uit te leggen. Dat buurteffect is een term uit de sociale geografie en stadssociologie2xHet verschil tussen beide disciplines is betrekkelijk; reden waarom ik als stadssocioloog me altijd erg thuis heb gevoeld in gezelschap van sociaal geografen als Sako Musterd, maar ook van de helaas veel te vroeg overleden Ronald van Kempen. Met beiden heb ik jarenlang samengewerkt in tal van onderzoeksprogramma’s. waarmee bedoeld wordt dat, simpel gezegd, het geheel ook in ruimtelijke zin meer kan zijn dan de som der delen. Meestal betreft dat de notie dat als veel mensen met afwijkende of als negatief ervaren kenmerken bij elkaar in de buurt wonen, die kenmerken versterkt en bestendigd worden. Net zoals armoede en achterstand door de tijd heen – over generaties – worden doorgegeven, gebeurt dat ook in ruimtelijke zin: buurtbewoners geven achterstand aan elkaar door. Door de huidige coronapandemie dringt zich in dit verband al gauw de notie van ‘besmettelijkheid’ op.
      In het verhaal Het monster Trotteldrom gaat het om de dictatuur van de meerderheid. Op het moment dat op zich aardige en verstandige individuen een menigte met onwrikbare meerderheidsstandpunten gaan vormen, heeft dat monsterlijk collectief gedrag tot gevolg. Tom Poes, die in de Bommelverhalen altijd voor een goede afloop zorgt, zegt het zo: ‘Een menigte wordt altijd een monster dat ervan houdt dingen kapot te maken en zo.’ De oplossing van de soms ergerlijk betweterige witte kat bestaat er in dit geval uit de tot een monster samengebalde bol met Trottels door een waterhoos uiteen te doen spatten.

      Hoe mooi het verhaal van de Trottels ook is, het is niet helemaal geschikt om het buurteffect mee uit te leggen. Al was het maar omdat de ruimtelijke concentratie van mensen met als problematisch ervaren kenmerken, anders dan bij de Trottels, niet noodzakelijk, of alleen, het gevolg is van hun individuele keuze. Mensen met beperkte mogelijkheden komen vaak in buurten terecht waar zij niet zouden wonen als ze meer financiële armslag hadden gehad. Maar het beeld van een gevecht tegen een monster is wel erg inzichtelijk om beleid te duiden dat in stelling wordt gebracht om een einde te maken aan de ruimtelijke concentratie van achterstand en afwijkend gedrag. In de loop van de tijd zijn er verschillende instrumenten in die strijd gebruikt, afhankelijk van vigerende beleidsframes en technische, economische en institutionele mogelijkheden.
      Daarmee kom ik op de relevantie van beleid in brede zin. Sako Musterds ontspannen kijk op segregatie is het gevolg van het feit dat een substantieel deel van zijn wetenschappelijk oeuvre gericht was op het in kaart brengen en kwantificeren van het buurteffect in Nederlandse en andere Europese steden. Keer op keer kwam hij tot de conclusie, zoals ook weer in zijn afscheidscollege, dat het in ieder geval in Nederland reuze meevalt met dat buurteffect, of dat zelfs niet eens kan worden aangetoond dat het bestaat. Waarom dan toch dat kennelijk hardnekkige idee dat er zoiets als een buurteffect bestaat? Ik denk dat het antwoord op die vraag gezocht moet worden in het feit dat nationale en stedelijke elites zich door de tijd heen zorgen maakten over bepaalde groepen en activiteiten in hun directe nabijheid en daarop actie ondernamen. Je kunt daar dan wel steeds onderzoek naar doen en blijven uitleggen dat het zo’n vaart niet loopt, maar als bestuurders desondanks die zorg blijven houden, treedt een van de mooiste sociologische wetmatigheden in werking: als mensen iets voor waar houden, is dat in ieder geval waar in zijn consequenties.3xBekend geworden als het ‘Thomas-theorema’, naar degene die het formuleerde, William Thomas. Door de tijd heen zien we dat stedelijke en nationale elites bij voortduring zorgen hebben over gedepriveerde en deviante stadsbewoners. Alleen de conceptie van wat als deprivatie en deviantie gezien wordt, varieert en dat geldt ook voor de actie die vervolgens ondernomen wordt, zoals ik in de volgende paragraaf zal laten zien. Ik sluit af met, zonder de dominee te willen uithangen,4xVoor de goede orde: ik ben lang geleden in een rooms-katholieke kerk gedoopt en kwam daardoor terecht in de meest ontspannen barak van het christendom. Daar ligt het dus niet aan. een waarschuwende opmerking aan het adres van ons, wetenschappers, en aan hen die ons onderzoek laten verrichten naar achterstandswijken.

    • Het monster nader bekeken

      In verhandelingen over buurteffecten komt het gettobegrip nogal al eens aan de orde – ook Sako Musterd heeft het erover. Etymologisch is het woord getto afgeleid van de wijk in Venetië waar joden in de zestiende eeuw verplicht waren te wonen. Zulke wijken waren er in veel Europese steden op grond van een besluit uit de twaalfde eeuw van de katholieke kerk dat joden verplichtte zich af te zonderen. Joden waren in deze gevallen geen mensen in een achterstandsituatie, maar een religieuze minderheidsgroep in christelijk Europa die een essentiële functie vervulde in het opkomende kapitalisme, vooral door het verlenen van krediet. De concentratie van deze groep was opgelegd door de elites van die tijd op grond van culturele kenmerken. Hier wordt dus opvallend genoeg bewust een concentratie gegenereerd in plaats van bestreden. Dat is een belangrijke constatering: het gaat in de eerste plaats om hoe machthebbers omgaan met afwijkende groepen. In die omgang kan er sprake zijn van het tegengaan van segregatie, maar het omgekeerde zien we minstens zo vaak gebeuren: het bewust concentreren en afzonderen van mensen en activiteiten. De meest extreme voorbeelden zijn natuurlijk concentratiekampen, die niet beperkt zijn tot de meest gruwelijke versie van nazi-Duitsland, waar het voorportalen van de dood waren,5xVoor nog eens een indrukwekkende beschrijving van de gruwelijkheid daarvan, zie: Grunberg, A. (2020). Bij ons in Auschwitz. Getuigenissen. Amsterdam: Querido. maar bijvoorbeeld nu bestaan in China voor de Oeigoeren, waarbij het de bedoeling is dat zij hun godsdienstige overtuiging opgeven. Ook gevangenissen zijn voorbeelden van geregisseerde ruimtelijke afzondering. Onder anderen Loïc Wacquant heeft voor de Verenigde Staten gedocumenteerd hoe criminaliteits- en armoedebestrijding geleid heeft tot massale opsluiting van Afro-Amerikanen.6xZie bijvoorbeeld Wacquant, L. (2001). Deadly symbiosis: When ghetto and prison meet and mesh. Punishment & Society, 3 (1): 95-133. Criminologen suggereren trouwens ook een ‘buurteffect’ in gevangenissen als zij stellen dat die door de concentratie van criminelen de beste leerscholen voor misdadig gedrag zijn. Vergelijk: Nieuwbeerta, P., Blokland, A., & Nagin, D. (2007). De effecten van gevangenisstraf op het verloop van criminele carrières. Mens en Maatschappij, 82: 272-279. Het bijzondere aan gevangenissen is dat die in loop van de tijd in ten minste delen van de wereld niet louter afzondering van gevangenen bewerkstelligden, maar dat er een regime van disciplinering en resocialisatie werd opgetuigd dat beoogde van onaangepasten weer ‘normale’ mensen te maken. Daar zijn meer voorbeelden van. In Nederland hebben we tot in de jaren zestig te maken gehad met ‘woonscholen’ waar wat toen zonder omhaal ‘asocialen’ werden genoemd, het wonen werd ‘geleerd’.7xZie Dercksen, A., & Verplanke, L. (1987). Geschiedenis van de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Nederland, 1914-1970. Amsterdam: Boom. Veel meer dan bij gevangenissen was afzondering in dit geval een vorm van quarantaine gericht op sociale ‘genezing’, dat wil zeggen ‘heropvoeding’. Gebruikmakend van de metafoor van besmetting, is er voor wat vorm betreft weinig verschil tussen de woonscholen en leprozenkolonies uit de Middeleeuwen: je mocht er pas uit als je weer ‘gezond’ was.
      Ook nu nog is ruimtelijke afzondering een middel dat wordt gebruikt bij het omgaan met ‘onaangepasten’. Woningcorporaties en gemeenten hebben locaties en woningen waar mensen geplaatst worden die overlast geven in de buurt. Er is zelfs een officiële term8xIets benoemen is de eerste stap om ergens greep op te krijgen en heeft ook een elementaire legitimerende functie; vergelijk Berger, P.L., & Luckmann, T. (1966). The Social Construction of Reality: A Treatise in the Sociology of Knowledge. Garden City, NY: Anchor Books. Nog altijd een sociologisch meesterwerk. voor dit soort bewoners, EPH’s: extreem problematische huurders. Ze zijn op een meer informele wijze in Nederland bekend geworden als ‘tokkies’, naar een beroemde Amsterdamse casus waarover nog een documentaire is gemaakt. Woningen waar EPH’s worden ondergebracht, worden daarom ook wel ‘tokkiewoningen’ genoemd.

      Gedwongen concentratie van specifieke groepen is een vorm van uitsluiting. Een variant daarop is die groepen de toegang te ontzeggen tot geselecteerde delen van de stad. Een berucht voorbeeld is de praktijk die tot in de jaren zestig van de vorige eeuw in de Verenigde Staten in zwang was, waarbij witte Amerikanen bij aankoop van een woning in een bepaalde buurt een verklaring moesten ondertekenen waarbij zij zich verplichtten bij verkoop van hun woning zwarte Amerikanen als potentiële kopers uit te sluiten. Dat het in dit geval om ‘institutioneel’ racisme gaat, zal geen punt van discussie zijn. Vergelijkbaar zijn gated communities, woonbuurten die kunnen worden afgesloten zodat ongewenste bezoekers kunnen worden geweerd. In Rotterdam is de ‘Rotterdamwet’ geconcipieerd, waarbij aan inwoners met een laag inkomen geen woning wordt toegewezen in bepaalde buurten. Het betreft feitelijk een indirect middel om mensen met een migratieachtergrond uit die buurten te weren, maar dat zou discriminatie zijn en dat is grondwettelijk verboden. Behalve via toewijzingsbeleid kunnen bewoners ook geweerd worden uit buurten door er goedkope woningen te slopen en daar dure nieuwbouw voor in de plaats te zetten. Het idee is dan dat meer kapitaalkrachtige bewoners instromen en er zo een soort van homeopathische verdunning van een probleem plaatsvindt.

      Bij de angst voor gevaarlijke groepen maakt het verschil of deze groepen al dan niet een maatschappelijke functie hebben voor de stedelijke elites. Dat is duidelijk te zien tijdens de periode van industrialisering in de achttiende en negentiende eeuw, als de industriesteden op het wereldtoneel verschijnen die van heinde en verre mensen aantrokken die op de werkgelegenheid afkwamen die het nieuwe fenomeen van de fabriek9xZie voor een prachtige geschiedschrijving van de fabriek: Freeman, J.B. (2018). Behemoth. A History of the Factory and the Making of the Modern World. New York: W.W. Norton & Company. Deze leestip kreeg ik van een andere Amsterdamse collega van wie ik veel heb geleerd, Robert Kloosterman. bood. Door hun afkomst en levensstijl werden deze mensen gezien als classes dangereuses, een notie ontwikkeld in het negentiende-eeuwse Parijs kort voor de ingrepen van Haussmann die er onder meer op gericht waren die klassen daadwerkelijk te beheersen en te beteugelen. Eigenlijk gebeurde dat al door de Sako Musterds van die tijd: intellectuelen die deze groepen letterlijk in kaart brachten en probeerden te typeren. Beroemd en nog steeds fascinerend om te lezen is het werk van Henry Mayhew: London Labour and the London Poor uit 1851. Aan het begin van de twintigste eeuw deden Robert Park en Ernest Burgess10xPark, R., & Burgess, E. (1925 [1967]). The City. Chicago: University of Chicago Press. vergelijkbaar werk in Chicago, op dat moment de vijfde stad van de wereld. Lodewijk Brunt11xBrunt, L. (1989). Oost west, thuis best. Openbaarheid en persoonlijk leven 1850-1980. In: P.W. Blauw (red.), Ruimte voor openbaarheid. Den Haag: VUGA. heeft – en alweer dringt de coronaepidemie zich als beeld op – erop gewezen dat de gegoede burgerij smetangst had ten aanzien van het aanzwellende arbeidspotentieel in de industriesteden. Brunt betoogde dat die smetangst deels letterlijk van aard was: angst voor besmettelijke ziekten, maar deels ook figuurlijk: angst voor de levensstijl en de politieke opvattingen van de industriearbeiders. Het komt er dus op neer dat de deviantie van de ‘gevaarlijke klassen’ meervoudig was: sociaaleconomisch en cultureel. Deze groepen werden object van disciplinering en verheffing, deels trouwens ook van een vorm van ‘zelfverheffing’ voor zover het stedelijk proletariaat politiek gemobiliseerd werd en gaandeweg een machtsfactor werd. Sociaaldemocratische partijen waren aan het begin van de vorige eeuw de motor achter de realisatie van ‘sociale woningbouw’ in tal van Europese steden.12xDat gold vooral voor het ‘rode’ Wenen, waar nu nog prachtige voorbeelden van sociale woningbouw van soms zelfs meer dan honderd jaar geleden te bewonderen zijn en als voorbeeld dienden voor tal van andere Europese steden. Maar ook ‘verlichte’ fabrikanten speelden een rol bij het verhogen van de woonkwaliteit voor hun werknemers. In ons land is – over ‘verlichte’ fabrikanten gesproken! – Philips daarvan een treffend voorbeeld. Voor de mensen die in de jaren dertig in Drenthe werden geworven, werd in Eindhoven een nieuwe wijk gebouwd, toepasselijk ‘Drents Dorp’ genaamd, waarbij in de toiletten van de arbeiderswoningen een lijstje kwam te hangen met daarop voorschriften voor het verantwoord bewonen van de Philipshuizen. Er werd bijvoorbeeld gewezen op de noodzaak van het regelmatig luchten van de woning en de verplichting stoep en goot voor het huis rein te houden. Woningopzichteressen keken toe op de naleving van deze regels.13xBurgers, J., & Kalb, D. (1994). Economische herstructurering en lokale gevolgen. Drents Dorp, Eindhoven: industrialisering en de-industrialisering op buurtniveau. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 20 (3).

      In Nederland was de Tweede Wereldoorlog aanleiding voor een nieuwe kijk op de ruimtelijke concentratie van mensen met dezelfde achtergronden. De oorlog was het gevolg van een moorddadige ideologie waarin bevolkingsgroepen in de meest extreme zin werden uitgesloten en vermoord. Diezelfde oorlog leidde tot een groot woningtekort als gevolg van oorlogsschade en bouwachterstanden. In combinatie met een geboortegolf leidde dat tot een explosieve groei van de woningbouw, waarbij een nieuwe notie dominant werd: buurten en wijken moesten een ‘evenwichtige bevolkingsopbouw’ hebben. De nieuwe buurten en wijken zouden een uitdrukking moeten worden van het democratische ideaal dat iedereen meetelt. Met andere woorden: mensen uit verschillende sociaaleconomische lagen van de bevolking moesten bij elkaar gehuisvest worden. Deels kwam dat ook goed van pas voor de financiering van de sociale woningbouw: in de exploitatieopzet van de nieuwe wijken werden de opbrengsten van de vrijesectorwoningen ook gebruikt voor de financiering van de sociale huurwoningen. Maar, zo leerde sociologisch onderzoek al in een vroeg stadium,14xGuffens, Th., Nelissen, N., & Scholten, J. (1968). Migratie en wijzigingen in de samenstelling van buurten. Resultaten van een onderzoek in enkele woningcomplexen in ’s-Hertogenbosch. Stedebouw en Volkshuisvesting, 49 (9). deze naar sociaaleconomische status heterogene wijken werden op den duur steeds homogener omdat de hogere-inkomensgroepen wegtrokken naar betere wijken. Een voorbeeld van het streven naar ‘statusconsistentie’: mensen die zich opwerken op de arbeidsmarkt, wonen zich ook ‘omhoog’ op de woningmarkt. En zo werden in oorsprong naar sociaaleconomische status heterogene wijken steeds homogener; de meer bemiddelde bewoners laten de minder bemiddelde als het ware achter.

      Deze dynamiek is voor een belangrijk deel ook de verklaring van de sociaaleconomische eenzijdigheid van de huidige ‘achterstandswijken’. Het gaat hier zoals zo vaak om niet bedoelde gevolgen van beleid, ‘fatale remedies’.15xEngbersen, G. (2009). Fatale remedies. Over onbedoelde gevolgen van beleid en kennis. Amsterdam: Pallas Publications. Toen in de jaren zestig van de vorige eeuw de stadsvernieuwing een aanvang nam, was die gebaseerd op twee gedachten. De wijken waarom het ging grensden vaak aan de stadscentra. Als gevolg van toenemende automobiliteit en schaalvergroting van de detailhandel – beide teweeggebracht door een snelle welvaartsstijging – raakten binnensteden verstopt en was er een gebrek aan parkeerruimte. De oplossing werd gezocht in de sloop van de vooroorlogse wijken. In die wijken woonden groepen die, bekeken vanuit het beleid, trekken toonden van deviantie en deprivatie. Met het slopen van die wijken leek het daarom alsof er twee vliegen in één klap konden worden geslagen: het openleggen van de binnensteden en deconcentratie van de probleemgroepen. Dat beleid ondervond gaandeweg steeds meer oppositie van de bewoners van die wijken, in die tijd niet zelden bijgestaan door mondige linkse actievoerders. Hun leus was ‘Bouwen voor de buurt’. Dat betekende in veel gevallen opknappen in plaats van sloop van woningen en als dat niet mogelijk was, het bouwen van nieuwe woningen met lage huren. Zulke plannen werden steeds meer gemaakt, maar tegen de tijd dat die gerealiseerd waren, waren veel van de oorspronkelijke bewoners van die wijken verhuisd naar elders – zij hadden zich ‘omhoog’ gewoond – en werd hun plaats ingenomen door nieuwe lage-inkomensgroepen. Alleen waren dat steeds meer mensen met een niet-westerse achtergrond: de voormalige gastarbeiders en hun nakomelingen. Op die manier was er sprake van een bevolking die in minstens twee opzichten van het gemiddelde of normale patroon afweken: zowel arm als met een andere culturele en religieuze achtergrond, waardoor de oude angst voor ‘gevaarlijke klassen’ weer nieuw leven werd ingeblazen. De oorspronkelijke autochtone bewoners die zich niet omhoog hadden kunnen wonen en dus niet konden verhuizen, voelden zich niet zelden in de steek gelaten en zagen hun vertrouwde omgeving snel veranderen.16xZie bijvoorbeeld: Burgers, J., & Engbersen, G. (2001). De wrok van Spangen: opkomst en neergang van een arbeidersbuurt. In: G. Engbersen & J. Burgers (red.), De verborgen stad. De zeven gezichten van Rotterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press. Partijpolitieke nieuwvormingen die hun aanhang vonden bij mensen die deze ontwikkelingen zorgelijk vonden, leidden ertoe dat ook de gevestigde traditionele middenpartijen zich zorgen gingen maken over de wijken en buurten in kwestie. En dat om meer dan alleen sociaaleconomische redenen zoals in voorgaande decennia het geval was. De vraag was ook of de groepen in kwestie elkaar niet actief opzochten en een soort van parallelle samenlevingen ontwikkelden. Onderzoek laat echter tot dusverre zien dat de sociaaleconomische dimensie doorslaggevend is. Ook minderheidsgroepen die al meerdere generaties in Nederland wonen, tonen duidelijke tekenen van opwaartse sociale mobiliteit, waarbij vervolgens weer het mechanisme in werking treedt dat mobiliteit op de arbeidsmarkt leidt tot mobiliteit op de woningmarkt.17xZie onder andere Burgers, J., & Lugt, H. van der (2005). ‘Zwarte vlucht’. De suburbanisatie van Surinamers uit Rotterdam. Sociologie, 1|2: 126-142. En zoals eerder het geval was, worden de vrijgekomen plekken weer ingenomen door nieuwe categorieën bewoners die tot nieuwe zorgen leiden. Doordat de culturele achtergrond van de bewoners van de achterstandswijken steeds meer divers wordt, wordt de nadruk weer meer op sociaaleconomische kenmerken gelegd. Daarbij past dan weer de strategie van verdunning: het verhogen van het aandeel van duurdere woningen in deze wijken voorafgegaan door sloop van een deel van de bestaande woningvoorraad. Het zal de kunst zijn een evenwicht te vinden tussen het voorkomen van de fatale remedie van het ‘bouwen voor de buurt’-beleid uit de jaren zeventig aan de ene kant en het betaalbaar houden van de stad voor lagere-inkomensgroepen aan de andere.

    • Slot

      De angst voor het monster van de deprivatie en deviantie is door de tijd heen groot gebleken. Er is op gereageerd met zowel concentreren als deconcentreren. De conceptie van deprivatie en deviantie zelf is door de tijd heen van karakter veranderd. In onze tijd wordt beleid in dit opzicht ondersteund en voorbereid door de professionals die de lokale en nationale overheidsbureaucratieën bevolken. Deze veelal academisch geschoolde ambtenaren maken gebruik van wetenschappelijke kennis zoals die door de universiteiten wordt geproduceerd en gedoceerd. Op die manier is er een figuratie ontstaan van beleidsmakers en onderzoekers die dezelfde taal spreken omdat zij dezelfde achtergrond hebben en elkaar niet zelden ook persoonlijk kennen. De beleidsmakers hebben de onderzoekers nodig voor de legitimering (wetenschappelijk onderbouwd!) en uitwerking van hun beleid, en de onderzoekers hebben de beleidsmakers nodig voor de legitimering (maatschappelijk relevant!)18xInmiddels een officieel criterium voor de beoordeling van wetenschappelijk onderzoek, onder de vreselijke noemer van ‘valorisatie’. en financiering van hun onderzoek. Er is zo een symbiose ontstaan van bureaucratie en academie. Het is naïef daar een complot in te zien. Ik heb zelf lang genoeg deel uitgemaakt van deze figuratie om te weten dat de mensen daarin met de beste bedoelingen en grootste toewijding hun werk doen. Maar het gevaar bestaat wel dat door die symbiose degenen waarom het eigenlijk begonnen is soms buiten beeld raken.19xEen treffend voorbeeld daarvan zag ik bij een promotieplechtigheid aan mijn universiteit van een overigens uitstekend onderzoeker die zich onder meer had beziggehouden met dak- en thuislozen en probleemjongeren. Naast familieleden, vrienden en bekenden zat de zaal vol met beleidsambtenaren op de terreinen in kwestie. Dak- en thuislozen en probleemjongeren ontbraken. Bij een vergelijkbare promotie aan de Universiteit van Utrecht over dak- en thuislozen had de onderzoeker wel veel mensen uit haar doelgroep uitgenodigd, maar die werden door een portier weggestuurd omdat die dacht dat ze op de hapjes en drankjes waren afgekomen. Het is goed ons daar bewust van te blijven, zonder cynisch of wanhopig te worden.20xZoals een Noorse collega met wie Sako Musterd en ik lang geleden een studiereis maakten en een achterstandswijk in Napels bezochten. De uitzichtloosheid van de toestand daar was zo groot dat die collega zich vertwijfeld afvroeg wat wij als wetenschappers daar in hemelsnaam aan zouden kunnen doen. ‘The only thing we do is produce drafts’, zei hij. Niet lang daarna verruilde hij de universiteit voor een beleidsinstelling. Ik heb hem nadien niet meer gesproken, maar als ik gelijk heb met de notie van een symbiose van academie en bureaucratie, is hij daar weinig mee opgeschoten.

    Noten

    • 1 Die verhalen getuigen vaak van diep sociologisch inzicht, zoals in het verhaal ‘De achtgever’ uit 1959, waarin door de crimineel Bul Super een prachtig voorbeeld wordt gegeven van de notie van de sociale constructie en dus relativiteit van het recht, met zijn uitspraak ‘Recht is iets kroms dat verbogen is’.

    • 2 Het verschil tussen beide disciplines is betrekkelijk; reden waarom ik als stadssocioloog me altijd erg thuis heb gevoeld in gezelschap van sociaal geografen als Sako Musterd, maar ook van de helaas veel te vroeg overleden Ronald van Kempen. Met beiden heb ik jarenlang samengewerkt in tal van onderzoeksprogramma’s.

    • 3 Bekend geworden als het ‘Thomas-theorema’, naar degene die het formuleerde, William Thomas.

    • 4 Voor de goede orde: ik ben lang geleden in een rooms-katholieke kerk gedoopt en kwam daardoor terecht in de meest ontspannen barak van het christendom. Daar ligt het dus niet aan.

    • 5 Voor nog eens een indrukwekkende beschrijving van de gruwelijkheid daarvan, zie: Grunberg, A. (2020). Bij ons in Auschwitz. Getuigenissen. Amsterdam: Querido.

    • 6 Zie bijvoorbeeld Wacquant, L. (2001). Deadly symbiosis: When ghetto and prison meet and mesh. Punishment & Society, 3 (1): 95-133. Criminologen suggereren trouwens ook een ‘buurteffect’ in gevangenissen als zij stellen dat die door de concentratie van criminelen de beste leerscholen voor misdadig gedrag zijn. Vergelijk: Nieuwbeerta, P., Blokland, A., & Nagin, D. (2007). De effecten van gevangenisstraf op het verloop van criminele carrières. Mens en Maatschappij, 82: 272-279.

    • 7 Zie Dercksen, A., & Verplanke, L. (1987). Geschiedenis van de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Nederland, 1914-1970. Amsterdam: Boom.

    • 8 Iets benoemen is de eerste stap om ergens greep op te krijgen en heeft ook een elementaire legitimerende functie; vergelijk Berger, P.L., & Luckmann, T. (1966). The Social Construction of Reality: A Treatise in the Sociology of Knowledge. Garden City, NY: Anchor Books. Nog altijd een sociologisch meesterwerk.

    • 9 Zie voor een prachtige geschiedschrijving van de fabriek: Freeman, J.B. (2018). Behemoth. A History of the Factory and the Making of the Modern World. New York: W.W. Norton & Company. Deze leestip kreeg ik van een andere Amsterdamse collega van wie ik veel heb geleerd, Robert Kloosterman.

    • 10 Park, R., & Burgess, E. (1925 [1967]). The City. Chicago: University of Chicago Press.

    • 11 Brunt, L. (1989). Oost west, thuis best. Openbaarheid en persoonlijk leven 1850-1980. In: P.W. Blauw (red.), Ruimte voor openbaarheid. Den Haag: VUGA.

    • 12 Dat gold vooral voor het ‘rode’ Wenen, waar nu nog prachtige voorbeelden van sociale woningbouw van soms zelfs meer dan honderd jaar geleden te bewonderen zijn en als voorbeeld dienden voor tal van andere Europese steden.

    • 13 Burgers, J., & Kalb, D. (1994). Economische herstructurering en lokale gevolgen. Drents Dorp, Eindhoven: industrialisering en de-industrialisering op buurtniveau. Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 20 (3).

    • 14 Guffens, Th., Nelissen, N., & Scholten, J. (1968). Migratie en wijzigingen in de samenstelling van buurten. Resultaten van een onderzoek in enkele woningcomplexen in ’s-Hertogenbosch. Stedebouw en Volkshuisvesting, 49 (9).

    • 15 Engbersen, G. (2009). Fatale remedies. Over onbedoelde gevolgen van beleid en kennis. Amsterdam: Pallas Publications.

    • 16 Zie bijvoorbeeld: Burgers, J., & Engbersen, G. (2001). De wrok van Spangen: opkomst en neergang van een arbeidersbuurt. In: G. Engbersen & J. Burgers (red.), De verborgen stad. De zeven gezichten van Rotterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press.

    • 17 Zie onder andere Burgers, J., & Lugt, H. van der (2005). ‘Zwarte vlucht’. De suburbanisatie van Surinamers uit Rotterdam. Sociologie, 1|2: 126-142.

    • 18 Inmiddels een officieel criterium voor de beoordeling van wetenschappelijk onderzoek, onder de vreselijke noemer van ‘valorisatie’.

    • 19 Een treffend voorbeeld daarvan zag ik bij een promotieplechtigheid aan mijn universiteit van een overigens uitstekend onderzoeker die zich onder meer had beziggehouden met dak- en thuislozen en probleemjongeren. Naast familieleden, vrienden en bekenden zat de zaal vol met beleidsambtenaren op de terreinen in kwestie. Dak- en thuislozen en probleemjongeren ontbraken. Bij een vergelijkbare promotie aan de Universiteit van Utrecht over dak- en thuislozen had de onderzoeker wel veel mensen uit haar doelgroep uitgenodigd, maar die werden door een portier weggestuurd omdat die dacht dat ze op de hapjes en drankjes waren afgekomen.

    • 20 Zoals een Noorse collega met wie Sako Musterd en ik lang geleden een studiereis maakten en een achterstandswijk in Napels bezochten. De uitzichtloosheid van de toestand daar was zo groot dat die collega zich vertwijfeld afvroeg wat wij als wetenschappers daar in hemelsnaam aan zouden kunnen doen. ‘The only thing we do is produce drafts’, zei hij. Niet lang daarna verruilde hij de universiteit voor een beleidsinstelling. Ik heb hem nadien niet meer gesproken, maar als ik gelijk heb met de notie van een symbiose van academie en bureaucratie, is hij daar weinig mee opgeschoten.


Print dit artikel