DOI: 10.5553/Bk/092733872019029002001

BestuurskundeAccess_open

Thema-artikel ‘Uitgesproken Bestuurskunde’

Inleiding: een nieuwe bestuurskundige avant-garde

Auteurs
DOI
Toon PDF Toon volledige grootte
Statistiek Citeerwijze
Dit artikel is keer geraadpleegd.
Dit artikel is 0 keer gedownload.
Aanbevolen citeerwijze bij dit artikel
Dr. Haiko van der Voort en Dr. Philip Marcel Karré, 'Inleiding: een nieuwe bestuurskundige avant-garde', Bestuurskunde 2019-2, p. 3-6

Dit artikel wordt geciteerd in

      De afgelopen jaren is de bestuurskunde veel hoogleraren rijker geworden. Zij bekijken het openbaar bestuur met nieuwe ogen en maken vaak gebruik van nieuwe methoden. Maar niet iedereen is op de hoogte van al deze ontwikkelingen. In dit nummer van Bestuurskunde gaan we daarom uitgebreid aandacht schenken aan de oraties van nieuwe hoogleraren bestuurskunde. We staan stil bij de plannen, visies en projecten van de nieuwe bestuurskundige avant-garde, die werkt aan de vraag hoe collectieve actie door het openbaar bestuur op lokaal, nationaal en Europees niveau, alsook door burgerinitiatieven en andere maatschappelijke partijen kan bijdragen aan de aanpak van prangende maatschappelijke vraagstukken.

      Enkele jaren gelden hebben wij in een van de artikelen die in de serie Toekomst van de bestuurskunde verschenen zijn, al tien nieuwe hoogleraren geportretteerd en beschreven we hoe zij naar ons vakgebied en hun eigen positie binnen de discipline en het instituut universiteit kijken (Karré, 2017). Uit die gesprekken komt het beeld naar voren van de bestuurskunde als een toepassingsgerichte en interdisciplinaire wetenschap, die nog lang niet ‘af’ is. De bestuurskunde is zich niet alleen aan het ontwikkelen op methodologisch en theoretisch vlak, maar is zich ook nog steeds aan het emanciperen. Jonge hoogleraren spelen een belangrijke rol in dat proces. Zij zien zich voornamelijk als ambassadeurs van het vakgebied en als linking pin tussen onderwijs, onderzoek en praktijk en tussen verschillende wetenschappelijke benaderingen.

      Maar wat zijn hun inhoudelijke onderzoeksagenda’s? Wat zijn volgens de nieuwe hoogleraren bestuurskunde vandaag de dag de vraagstukken waar onze discipline antwoorden op moet leveren en waar zullen zij zich de komende periode concreet op richten? En hoe gaan ze dat doen, dat wil zeggen welke methoden horen vandaag de dag in het gereedschapskastje van de maatschappelijk betrokken bestuurskundige?

      De nieuwe lichting hoogleraren beantwoordt deze vragen zelf met korte teksten op basis van hun oraties. Wij hebben bovenstaande vragen als inspiratie meegegeven, niet als dwingend format. Daarmee blijven de teksten divers en laten ze zien dat de bestuurskunde als wetenschap vandaag de dag vele facetten kent.

      De volgende jonge hoogleraren hebben een bijdrage geleverd voor dit nummer:

      • Caspar van den Berg, Rijksuniversiteit Groningen

      • Ellen van Bueren, TU Delft

      • Arwin van Buuren, Erasmus Universiteit Rotterdam

      • Judith van Erp, Universiteit Utrecht

      • Menno Fenger, Erasmus Universiteit Rotterdam

      • Sandra Groeneveld, Universiteit Leiden

      • Ferry Koster, TIAS School for Business and Society

      • Ellen Mastenbroek, Radboud Universiteit

      • Albert Meijer, Universiteit Utrecht

      • Martijn van der Steen, Erasmus Universiteit Rotterdam

      • Lars Tummers, Universiteit Utrecht

      Een aantal hoogleraren die we benaderd hebben, kon om tijdredenen helaas niet meewerken aan dit nummer. Vandaar dat enkele universiteiten hier ontbreken. Desondanks geeft deze selectie een mooi overzicht van hoe de bestuurskunde zich de komende jaren inhoudelijk en vakkundig gaat ontwikkelen.

    • Diversiteit en rode draden

      Een collectie bijdragen als deze roept natuurlijk de vraag op of er één of meerdere rode draden te vinden zijn. Vertellen de bijdragen, naast de individuele plannen van de auteur, ook nog iets over staat en toestand van de bestuurskunde als academische discipline aan het einde van de jaren 2010? Wij vinden van wel, ook al zijn de plannen van de nieuwe hoogleraren net zo divers als ons vakgebied. Wij willen en kunnen die diversiteit niet plat slaan, maar denken dat er wel een aantal overkoepelende en gemeenschappelijke kenmerken te constateren zijn in het onderzoek van de nieuwe hoogleraren die een bijdrage geleverd hebben aan dit themanummer. We noemen er hier vijf die ons bij analyse van de teksten met name zijn opgevallen.

      Zo is ten eerste de praktijkgerichtheid te noemen van de onderzoeksplannen van de nieuwe hoogleraren. De bestuurskunde is van oudsher een praktijkgerichte wetenschap (founding father Van Poelje bepleitte al dat de bestuurskunde een positieve bijdrage moest leveren aan de bestuurspraktijk), maar in tijden van discussies rondom een vermeende ‘verwetenschappelijking’ van ons vakgebied valt het toch op dat de praktijk voor veel auteurs in dit nummer (met name Van Bueren, Groeneveld, Koster, Van der Steen) steeds het vertrekpunt vormt van hun onderzoek. Ze is niet alleen studieobject: het uiteindelijke doel is om óók bij te dragen aan een verbetering van de status quo, om zo te komen tot een beter openbaar bestuur en een betere aanpak van prangende maatschappelijke vraagstukken.

      Bij een praktijkgerichte benadering past een concreet plan van aanpak. De plannen van de hoogleraren blinken uit in hun concreetheid. Men lijkt minder gericht op het ontwikkelen van grand theories, die alles (of niets) verklaren, maar blijft met beide benen stevig op de grond, zonder te verdrinken in complexe of pseudo-intellectuele theoretische verhandelingen. Juist vanwege de link met de praktijk is ook bestuurskundig onderzoek lekker concreet. Een aantal auteurs (Van Buuren, Meijer en Tummers) waagt zelfs de stap naar ontwerpgericht onderzoek. Zij lijken zichzelf door een ontwerpgerichte benadering te dwingen concreet te zijn over concepten en aanbevelingen.

      Interdisciplinair onderzoek is in de mode. Een aantal hoogleraren geeft aan de samenwerking op te zoeken met andere disciplines. Van Erp noemt bijvoorbeeld de criminologie, Tummers de psychologie en Fenger maakt gebruik van inzichten uit de politieke economie. Van Bueren wil zelfs werken aan het creëren van een transdisciplinaire omgeving voor onderzoek en onderwijs. Hier ligt het inzicht aan ten grondslag dat de maatschappelijke vraagstukken die om collectieve actie vragen uiteraard óók allemaal multi-, inter- of zelfs transdisciplinair zijn in de zin dat ze nooit vanuit één invalshoek of benadering te begrijpen of aan te pakken zijn. Bestuurskundig onderzoek moet hier rekening mee houden.De onderzoeksplannen van de nieuwe hoogleraren sluiten verder nauw aan bij actuele maatschappelijke trends en ontwikkelingen. Bestuurskundig onderzoek is onderzoek naar heden en morgen. Het gaat om de vraag hoe actuele trends en ontwikkelingen doorwerken naar inrichting en sturing van de toekomstige maatschappij. Denk aan de effecten van verstedelijking (Van Bueren), de toenemende polarisatie van de samenleving (Van den Berg), veranderingen in de participatiesamenleving (Fenger), de vraag hoe we ons moeten verhouden tot de opkomst van allerlei vormen van transities en technologische innovaties als bitcoins (Van der Steen), en de kritiek op het functioneren van Europese instituties (Mastenbroek). Deze actualiteit is een kenmerk van bestuurskundig onderzoek, dat antwoord probeert te bieden op vraagstukken uit de praktijk. Maar tegelijkertijd geeft ze ook aan dat bestuurskundige onderzoekers hun vingers houden aan de pols van de tijd. Ze beantwoorden niet alleen vragen die de praktijk nu al heeft, maar helpen haar ook om nieuwe vragen te formuleren en zich op een goede manier te positioneren ten opzichte van actuele trends en ontwikkelingen.

      Tot zover de positieve punten uit onze analyse. Vanuit een wat meer kritisch oogpunt is de observatie te maken dat de bijdragen allemaal aan de lieve kant lijken te zijn. Misschien is een oratie niet een moment om kritische noten te kraken? Een presentatie van een toekomstig onderzoeksprogramma is eerder een moment om een zeker idealisme tentoon te spreiden. Hoewel? Wellicht moeten we de kritische noten tussen de lijntjes vinden. De bijdragen getuigen van een motivatie om de grenzen van de discipline verder op te zoeken. Waar zijn die grenzen voor? Er zijn zoveel vakgebieden waar men niet bang is om te ontwerpen. Er zijn zoveel disciplines relevant voor het openbaar bestuur die nog niet zijn geëxploreerd. Deze motivatie zal een goede bron zijn voor bijdragen in toekomstige nummers van Bestuurskunde, alsook aanleiding voor meer kritische gedachten over het vakgebied op zich, de verdere ontwikkeling van de bestuurskunde gegeven haar karakter als schaap met vijf poten. In dat kader zou het interessant zijn om de plannen van de nieuwe lichting hoogleraren, en überhaupt de verdere ontwikkeling in ons vakgebied, ook te meten aan de vier doelen die Schillemans (2017) bijvoorbeeld schetst in zijn persoonlijk slotakkoord in de serie Toekomst van de bestuurskunde: hoe werken we toe naar een bestuurskunde die tegelijkertijd academisch, praktijkgericht, kritisch én publiek is? Dat gesprek moeten en zullen we blijven voeren.

    • Literatuur
    • Karré, P.M. (2017). Bouwen aan de ideale bestuurskunde: Reflecties van tien jonge hoogleraren. In P.M. Karré, T. Schillemans, M.A. van der Steen & Z. van der Wal (red.), Toekomst van de bestuurskunde (pp. 77-92). Den Haag: Boom bestuurskunde.

    • Schillemans, T. (2017). Staat van de bestuurskunde: Uitdagingen en kansen op vier belangrijke velden. In P.M. Karré, T. Schillemans, M.A. van der Steen & Z. van der Wal (red.), Toekomst van de bestuurskunde (pp. 129-144). Den Haag: Boom bestuurskunde.

Dr. H.G. van der Voort is universitair docent Organisatie & Governance aan de TU Delft, Faculteit Techniek, Bestuur en Management.Dr. P.M. Karré is associate lector Dynamiek van de Stad bij Hogeschool Inholland Rotterdam, wetenschappelijk docent aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en coördinator van de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken te Rotterdam.

Print dit artikel