In deze column laten leden van de kernredactie van Bestuurswetenschappen hun licht schijnen op actuele vraagstukken in beleid en openbaar bestuur.
Bijna tegelijkertijd met de recente gemeenteraadsverkiezingen verscheen Lokale democratie doorgelicht van de Tilburgse bestuurskundige Julien van Ostaaijen. Dit boek is de tweede, geheel herziene druk van zijn in 2018 verschenen Tussen eerste overheid en tweederangsdemocratie.
Het verschijnen van deze helder en levendig geschreven inleiding in ‘het functioneren van een onbegrepen bestuur’ is in minstens twee opzichten opmerkelijk. In de eerste plaats omdat – in een tijd dat academici zich soms mistroostig afvragen ‘Voor wie schrijf ik eigenlijk?’ – het een zeldzaamheid is dat een uitgever brood ziet in de heruitgave van een academische boekpublicatie. In de tweede plaats is opmerkelijk dat – na Marcel Boogers’ Lokale politiek in Nederland (2010) en Lokaal bestuur (2019) van Linze Schaap – dit maar liefst de derde inleiding is tot politiek en bestuur in Nederlandse gemeenten die sinds 2010 van de persen rolde. Zet dat eens af tegen de aandacht van Nederlandse bestuurskundigen en politicologen voor het nationale bestuur. Als mijn geheugen me niet in de steek laat, dateert de laatste Nederlandstalige inleidende monografie over ons nationaal bestuur – Regeren in Nederland (derde druk) van Jan van Deth en Jan Vis – alweer van 2006. De lokale democratie mag zich – niettegenstaande haar tweederangsstatus waarop Van Ostaaijen wijst in de titel van de eerste druk van zijn boek – kennelijk verheugen in ruime academische belangstelling. Dat blijkt overigens niet alleen uit deze drie publicaties, maar ook uit het bestaan van het tijdschrift Bestuurswetenschappen, dat zich sinds 2015 expliciet richt op het lokaal bestuur.
Van Ostaaijen heeft het zich met deze tweede druk niet gemakkelijk gemaakt. Uiteraard is deze editie een actualisatie van de eerste druk. Zo veel mogelijk is gebruik gemaakt van de meest recente onderzoeksgegevens; zo wordt er ook geput uit nog niet eerder beschikbare data uit het Lokaal Kiezersonderzoek 2016 en 2018 en de Basismonitor Politieke Ambtsdragers 2020. Verder zijn relevante recente Nederlandse publicaties verwerkt en wordt ingegaan op recente ontwikkelingen (bijvoorbeeld de COVID-19-crisis).
Maar deze tweede druk heeft in een aantal opzichten ook duidelijk méér te bieden dan zijn voorganger. Dat blijkt alleen al uit de omvang van beide publicaties: waar de eerste druk 182 pagina’s telde, daar stopt de teller in 2022 bij 241. Die extra ruimte benut Van Ostaaijen voor het toevoegen van nieuwe hoofdstukken, onder meer over de lokale partijen en over de raadsverkiezingen en de lokale coalitievorming. Naast een meer uitgebreide beschrijving, beoogt de tweede druk het lokaal bestuur ook ‘door te lichten’. Die evaluatie van het gemeentelijk bestuur gebeurt vanuit het perspectief van drie kernwaarden: responsiviteit, prestatiegerichtheid en behoorlijkheid. Aan het begin (in het eveneens nieuwe hoofdstuk 2) worden deze waardeclusters kort toegelicht en aan het einde van het boek wordt de balans (hoofdstuk 13) opgemaakt en wordt ook een aantal algemene aanbevelingen (hoofdstuk 14) geformuleerd. Daarbij pleit de Tilburgse bestuurskundige onder meer voor een grotere terughoudendheid van Den Haag bij het ingrijpen in het lokale bestuurssysteem.
Zoals ik al aangaf, heeft Julien van Ostaaijen een helder en levendig boek geschreven. Hij stelt veel aan de orde, en put daarbij uit wetenschappelijk onderzoek en uit praktijkervaringen.
Blijft er dan helemaal niets te wensen over voor een derde druk? Natuurlijk wel! Naar mijn smaak had het boek aan kracht gewonnen door een betere uitwerking van de normatieve grondslagen aan de hand waarvan de beschrijving en de beoordeling van het lokaal bestuur in het boek plaatsvinden.
Om één voorbeeld te geven: bij het waardecluster ‘responsief bestuur’ gaat het volgens de auteur om ‘goede verbindingen van politieke democratie en maatschappelijke democratie en om vertrouwen en steun vanuit de lokale samenleving’. Op belangrijke onderdelen blijft echter onduidelijk wat dit concreet betekent. Wat houdt responsiviteit bijvoorbeeld precies in (u vraagt, wij draaien?)? En: wat doen raadsleden dan eigenlijk thans te weinig of verkeerd, en waaruit blijkt dat? En in het verlengde daarvan, ten slotte ook: wat zouden volksvertegenwoordigers in plaats daarvan juist meer of beter moeten doen? Van Ostaaijen laat het nu bij de opmerking dat de raadsleden meer moeten optreden als ‘verbinder’ en ‘zacht’ moeten zijn ‘naar de samenleving’. Ik had graag gezien dat het boek op basis van duidelijke criteria en een empirisch onderbouwde evaluatie van het optreden van raadsleden de lokale volksvertegenwoordigers meer concreet houvast zou hebben geboden om deze belangrijke rol van volksvertegenwoordiging beter in te vullen.
In dat opzicht had dit lezenswaardige boek stellig nog beter gekund. Maar, ‘elk nadeel heeft zijn voordeel’. Want: zo kunnen we – voor over vier jaar – uitzien naar een derde druk!
Julien van Ostaaijen, Lokale democratie doorgelicht. Het functioneren van een onbegrepen bestuur (tweede druk). Boom bestuurskunde. Den Haag: 2022. ISBN 978-94-6236-261-1.