Aandacht voor opkomst bij verkiezingen – juist nu!
Dekker, P., J. Boelhouwer, P. de Greef & J. van Male, Niet stemmers. Een onderzoek naar achtergronden en motieven in enquêtes, interviews en focusgroepen, SCP, Den Haag: 2002.
Hulst, G. van der & S. van Zuydam, Opkomst bij gemeenteraadsverkiezingen in Nederland. Daar zit potentie in, Whitepaper, z.p.: 2022 Geraadpleegd op 5 januari 2023 via: www.citisens.nl/assets/Whitepaper/Whitepaper-Opkomstbevordering-Citisens-juni2022.pdf.
Ostaaijen, J.J.C. van, M. Epskamp & M. Dols, Verbetering op komst. Een verkenning naar een effectieve gemeentelijke inzet van communicatiemiddelen voor de opkomst bij lokale verkiezingen, Tilburg/Rotterdam: 2016.
Ostaaijen, J.J.C. van, L. de Brouwer, D. Jacobs & S. van Zuydam, Ik weet niet wat ze doen, joh. Een verkenning van de (Brabantse) niet-stemmer, Tilburg: 2018.
Ostaaijen, J.J.C. van, D. Jacobs & S. van Zuydam, ’De zin en onzin van opkomst(bevordering)’, Beleid en Maatschappij, 2019/1, p. 181-185. https://doi.org/10.5553/benm/138900692019046001016.
Steenvoorden, E.H. & J. van der Waal, ‘Stemgedrag bij gemeenteraadsverkiezingen’, T. van der Meer & H. van der Kolk (red.), Democratie dichterbij. Lokaal Kiezersonderzoek 2016, Stichting KiezersOnderzoek Nederland, z.p.: 2016, p. 56-63.
In deze ‘agenderende’ column vragen leden van de redactie van Bestuurswetenschappen aandacht voor een onderwerp op het terrein van het (lokaal) bestuur dat hun na aan het hart ligt.
De Provinciale Statenverkiezingen en waterschapsverkiezingen zijn in aantocht. Nog ongeveer drie maanden en dan mogen we weer naar de stembus. In deze column wil ik echter niet vooruitkijken naar deze verkiezingen, maar juist de gemeenteraadsverkiezingen van vorig jaar in herinnering roepen. En dan met name de opkomst, die met gemiddeld 50,9% laag te noemen was en ook lager was dan vier jaar daarvoor. Er waren uitschieters naar boven, zoals Schiermonnikoog en Staphorst, waar meer dan driekwart van de kiesgerechtigden ging stemmen. Het waren echter vooral de uitschieters naar beneden die de aandacht trokken. In Rotterdam was de opkomst bijvoorbeeld niet hoger dan 38,9%.
De hoogte van de opkomst trok dan ook veel media-aandacht in de dagen na de verkiezingen. Hoe was het te verklaren dat de opkomst zo laag was en ook lager dan vier jaar geleden? Een terechte vraag. Op individueel niveau is het niet per se een slecht teken als iemand niet gaat stemmen – ‘ik vind dat het goed gaat, dus stemmen is niet nodig’, is een reden die wordt genoemd om niet te stemmen (Van Ostaaijen e.a., 2018). Niettemin zet een (te) lage opkomst de legitimiteit van het bestuur en de beslissingen die het neemt, onder druk.
De verontwaardiging en de aandacht voor het thema ebden echter snel weg. De teams die verantwoordelijk waren voor het organiseren van de verkiezingen, zijn terug naar hun reguliere taken of hebben hun aandacht gericht op de aankomende Provinciale Staten- en waterschapsverkiezingen. Op veel plekken lijken raden, colleges en ambtelijke organisaties te zijn overgegaan tot de orde van de dag.
Veel gemeenten nemen in de weken voor de verkiezingen een of meer maatregelen om de opkomst te bevorderen. Dit komt naast de campagne die politieke partijen zelf voeren om kiezers te overtuigen op hen te stemmen. Voorbeelden zijn het organiseren van verkiezingsfestivals, het aanplakken van de verkiezingsdatum, het vergroten van het aantal stembureaus en het inrichten van een stemhulp. Soms hebben gemeenten daarbij specifieke doelgroepen voor ogen, zoals jongeren of ouderen. Het effect van deze maatregelen op het vergroten van de opkomst zo kort voor de verkiezingen is echter veelal beperkt, zo laat eerder onderzoek zien (Van Ostaaijen e.a., 2016; Van Ostaaijen e.a., 2019).
Hoe dan wel het verschil gemaakt kan worden, is een vraag die nog niet sluitend te beantwoorden is; anders hadden we (hopelijk) niet voor deze opgave gestaan. Gegeven de lage en dalende opkomst is het beantwoorden ervan echter actueler dan ooit. Hiervoor is onderzoek nodig, maar dat kan niet zonder gemeenten die het aandurven om gedurende deze hele raadsperiode te experimenteren én dit gelijktijdig te evalueren.
Aanknopingspunten voor waar de experimentele inzet zich op kan richten, zijn af te leiden uit de kennis over opkomst die er al wel is. Zo weten we wie er meer en minder geneigd zijn te gaan stemmen bij gemeenteraadsverkiezingen. Onder jongeren, praktisch opgeleiden en vermoedelijk culturele minderheden ligt de opkomst gemiddeld lager dan onder ouderen, theoretisch opgeleiden en de culturele meerderheid (o.a. Dekker e.a., 2002). De mate van lokale betrokkenheid en ervaren relevantie van de gemeente zijn factoren die hiermee samenhangen. Hoe meer mensen zich verbonden voelen met hun gemeente en hoe groter de impact van de gemeente op het dagelijks leven volgens hen is, hoe meer zij geneigd zijn te gaan stemmen. Ook het politiek vertrouwen, de politieke interesse en het politiek zelfvertrouwen beïnvloeden de opkomst positief (Steenvoorden & Van der Waal, 2016; Van Ostaaijen e.a., 2016). Daarnaast is stemmen een sociale activiteit: zien stemmen doet stemmen. De mate waarin (niet-)stemmen de norm is in iemands sociale omgeving, maakt uit voor de stemkans.
En: er kunnen grote verschillen zijn tussen buurten in dezelfde gemeente. Zo was de opkomst in Hillegersberg in Rotterdam-Noord 57%, tegenover 20% in Carnisse in Rotterdam-Zuid. Ook in andere gemeenten zijn dergelijke verschillen zichtbaar. Onderzoek lijkt te suggereren dat deze verschillen in opkomst tussen buurten niet volledig zijn toe te schrijven aan vergelijkbare sociaal-demografische achtergronden van hun bewoners (Van der Hulst & Van Zuydam, 2022). Er zijn dus factoren in een buurt, zoals (on)voldoende toegankelijkheid van stemlokalen, die maken dat de opkomst hoger of lager ligt.
Het is deze kennis waar we op voort kunnen bouwen. Niet alleen is bekend waar de aandacht zich op zou moeten richten (lokale betrokkenheid, ervaren relevantie gemeente, politiek (zelf)vertrouwen en politieke interesse), maar we weten ook de relevante groepen mensen te vinden én we kunnen hen via een locatiegerichte aanpak bereiken. Dat biedt mogelijkheden! Tegelijkertijd zijn het ook factoren die zich niet eenvoudig laten veranderen. Om het potentieel dat er ligt te verzilveren, is een lange adem vereist. Nu is het dus tijd om actie te ondernemen. Het zijn de vier jaren tussen verkiezingen waarin voor de opkomst het verschil gemaakt kan worden. Er is geen tijd te verliezen.
Literatuur