De ‘strijd om kerken’
-
1 Ontkerkelijking en secularisatie doen hun werk
Het ‘kerkenprobleem’ kan niet los worden gezien van de verschijnselen ‘ontkerkelijking’ en ‘secularisatie’. De redenen van slopen en herbestemming van kerken kunnen namelijk in belangrijke mate tot deze verschijnselen worden teruggebracht.1xZonder hier al te diep op in te gaan is het goed om op te merken dat de secularisatiethese, de idee dat religie op termijn zou verdwijnen of toch ten minste ernstig verzwakt zou worden door moderniseringsprocessen, met afstand het meest bediscussieerde onderwerp in de godsdienstsociologie is. Ontkerkelijking verwijst naar het proces waarbij de kerk als instituut aan invloed heeft verloren in de maatschappij. Secularisatie is een meer omvattende aanduiding voor het proces van verwereldlijking dat bestaat uit reductie van religie tot het private domein en een afnemende maatschappelijke invloed van religie. Uit gegevens van het zogeheten SOCON-project van het Departement Sociologie van de Radboud Universiteit Nijmegen blijkt dat ontkerkelijking in razend tempo heeft plaatsgevonden (Radboud Universiteit Nijmegen, 2013). Zo zijn lidmaatschap van een kerkelijke gemeenschap, kerkbezoek, doop, plechtige communie, kerkelijke huwelijksinzegeningen en kerkelijke begrafenissen geen gemeengoed meer. Daarmee gaat gepaard dat het traditionele godsdienstig gebruik van kerkgebouwen sterk afgenomen is. Uit een SCP-studie (SCP, 2018) blijkt echter dat secularisatie juist ook weer leidt tot nieuwe vormen van (individuele) spiritualiteit die niet onder de noemer van de traditionele religie kunnen worden gevangen. Dit wordt wel aangeduid als ‘believing without belonging’. Deze nuancering is niet onbelangrijk in verband met de meervoudige maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de herbestemming en het toekomstig (religieus) gebruik van kerkgebouwen.
-
2 Signalering van het ‘kerkenprobleem’
De consequenties van de processen van ‘ontkerkelijking’ en ‘secularisatie’ zijn meervoudig. Fysiek zijn ze waarneembaar (a) in het verdwijnen van kerken uit het stads- en dorpsbeeld als gevolg van sloop; (b) in leegstaande kerken die in een deplorabele toestand verkeren, maar ook (c) in herbestemde kerken die inmiddels een tweede leven leiden. Weliswaar was bekend dat vooral bepaalde typen ‘grote’ monumenten te maken hadden met problemen van sloop, leegstand, verval en moeilijke herbestemming (Nelissen, e.a., 1999; Nelissen & Bogie, 1999a en 1999b; Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed, 2008), maar dat dit ook voor kerken (en kloosters) gold, was minder tot het maatschappelijk bewustzijn doorgedrongen. Het heeft een tijdje geduurd voordat onderkend werd dat er sprake was van een ‘kerkenprobleem’. Vanuit de katholieke en protestantse geloofsgemeenschappen werden weliswaar al in een vrij vroeg stadium signalen afgegeven van een ‘dreigend kerkenprobleem’. Men zag namelijk het kerkbezoek teruglopen, het aantal roepingen verminderen en vreesde dat op termijn dit voor nogal wat kerken negatieve consequenties zou hebben (zie ook WRR, 2006) . Deze signalen bleven niet onopgemerkt bij personen, organisaties en instanties die kerken zien als belangrijke artefacten in steden en dorpen, die belang hechten aan het behoud van het religieus erfgoed en die menen dat leegstaande kerken ook voor andere (vooral maatschappelijke en culturele) functies gebruikt kunnen worden. Dit culmineerde in het initiatief om 2008 uit te roepen tot het ‘Jaar van het Religieus Erfgoed’. Aan vertegenwoordigers van de monotheïstische godsdiensten in Nederland werd gevraagd om dit initiatief te ondersteunen en bij te dragen aan het antwoord op de vraag hoe in de toekomst met het religieus erfgoed om te gaan. Het slotdocument van het genoemde Jaar kreeg het karakter van een Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed (SPRE) en werd voorzien van de welluidende titel: Geloof in de toekomst! (Nelissen, 2008a en 2008b). Dit document werd in december 2008 bij de slotbijeenkomst in Middelburg aan de toenmalige minister van cultuur aangeboden, zij het dat hij slechts via een tv-boodschap ‘acte de présence’ gaf. Dit strategisch plan was overigens niet zonder slag of stoot tot stand gekomen, want gedurende het traject bleek overduidelijk dat de verschillende ‘stakeholders’ zeer uiteenlopende en soms zelfs tegengestelde opvattingen hadden over het ‘kerkenprobleem’ en hoe dit aan te pakken.
Links: Middelburg, Slotmanifestatie Jaar van het Religieus Erfgoed: minister Ronald Plasterk. Rechts: Middelburg, Nico Nelissen (auteur SPRE) ontmoet oud-studente Karla Peijs (destijds CdK Zeeland) -
3 Hoe omvangrijk is het ‘kerkenprobleem’?
In het SPRE werd een beredeneerde schatting gemaakt van de af- en toename van het gebouwd religieus erfgoed in de (we spreken over 2008) komende tien jaar. Kort samengevat was de hoofdconclusie dat naar verwachting elke week twee kerken aan de eredienst zouden worden onttrokken (per jaar dus ongeveer 100 en over 10 jaar in totaal 1000 kerken). Deze verwachting werd een ‘hot item’ in de pers. Zowel tv, radio als de schrijvende pers besteedden er uitvoerig aandacht aan.
Figuur 2 Verwachte af- en toename van gebouwd religieus erfgoed in de komende tien jaar (SPRE, 2008)Soorten Aantallen Katholieke kerken -400 à 500 Protestantse kerken -600 à 700 Synagogen 0 Kloosters -120 Moskeeën 20 Tempels 10 Goed en slecht nieuws
We zijn nu ruim tien jaar verder en de vraag is wat de huidige toestand van het ‘kerkenprobleem’ is. Het ‘slechte nieuws’ is dat de afgelopen jaren inderdaad heel wat kerken aan de eredienst zijn onttrokken, dat een aantal is gesloopt en dat er ook heel wat kerken leegstaan. De schatting uit 2008 is in grote lijnen bewaarheid geworden. Maar er is ook ‘goed nieuws’:
In de eerste plaats is het lot van kerken tot het maatschappelijk bewustzijn doorgedrongen. De maatschappij (en niet alleen de kerkgenootschappen) heeft ingezien dat kerken voor het aanzien, de beleving en het functioneren van steden, dorpen en wijken van uitermate groot belang zijn.
In de tweede plaats staat het ‘kerkenprobleem’ momenteel met stip op de politieke en bestuurlijke agenda van Rijk, provincies en gemeenten, alsook van andere bij de thematiek betrokken organisaties.
Ten derde is er gedurende de afgelopen jaren veel gedaan om kerken te behouden. Er zijn prachtige voorbeelden van de wijze waarop kerken een nieuw leven is ingeblazen door er een nevenbestemming aan te geven. Zo bieden kerken naast het religieus gebruik tegenwoordig ook (letterlijk en figuurlijk) ruimte voor concerten, kooroptredens, lezingen, samenkomsten, congressen en andere (culturele) activiteiten. Daardoor bruisen veel kerken weer van leven, worden zij door een gevarieerder publiek bezocht en vervullen zij ook een bredere maatschappelijke functie.
In de vierde plaats zien we dat voor leeggekomen kerken vaak een ‘passende’ herbestemming is gevonden, of het nu gaat om een boekhandel, hotel, medisch centrum, concertzaal of appartementen, dan wel om een museum of expositieruimte. Niet elke nieuwe bestemming wordt overigens als ‘passend’ gezien. Er is vaak weerstand tegen het gebruik van kerken voor puur commerciële doelen en voor doeleinden die weinig of niets te maken hebben met ‘wat in een kerk betaamt’.
In de vijfde plaats gaan centrale actoren op dit gebied, te weten bisdommen, PKN en kerkbesturen, tegenwoordig minder ‘krampachtig’ om met de neven- en herbestemming van religieus erfgoed. De mogelijkheden en varianten zijn enorm uitgebreid. Daarbij is de aandacht voor het behoud van de ‘ziel van de gebouwen’ en de architectonische en cultuurhistorische waarden een permanent punt van discussie. Reversibiliteit wordt hierbij veelal als een ‘pacificerende magische formule’ gezien.
Grote zorg
Ondanks al deze hoopvolle ontwikkelingen blijft er minstens nog één groot punt van zorg over. De (financiële) condities voor het behoud van het religieus erfgoed zijn nog altijd niet optimaal. Het laat zich – sinds de coronacrisis van 2020 – aanzien dat de financiële zorgen alleen maar groter zijn geworden.
Links: Sint Servaasbasiliek Maastricht, nog altijd religieus gebruikt. Rechts: Sint Stevenskerk Nijmegen, nu met nevenbestemmingen -
4 Het ‘kerkenprobleem’ en de ‘strijd om kerken’
Uit het voorgaande valt af te leiden dat het ‘kerkenprobleem’ in belangrijke mate het karakter heeft van een ‘strijd om kerken’. Dat geldt niet alleen voor Nederland, maar ook voor andere landen (Nelissen, 2010). We zullen dit vraagstuk bestuurskundig duiden door eerst een beschouwing te wijden aan het ontstaan en de ontwikkeling van het ‘kerkenprobleem’ als issue in het kader van de ‘issue-attention cycle’ van Downs. Vervolgens zullen we ingaan op de ‘differentiële probleemdefinities’ en ‘differentiële oplossingssuggesties’ als gevolg van een ‘multiperspectivistische kijk’ op het ‘kerkenprobleem’, waardoor ‘de strijd om kerken’ aangewakkerd wordt. Aansluitend zullen we een en ander relateren aan de rol van individuen en organisaties die een kardinale rol in dit geheel spelen. Het door Kingdon ontwikkelde ‘stromenmodel’ waarin de ‘entrepreneur’ ten tonele wordt gevoerd, kan ons daarbij behulpzaam zijn.
-
5 Issue-attention cycle
Het is alweer een tijdje geleden dat Downs zijn ‘issue-attention cycle’ presenteerde (Downs, 1972). Hij wees toen vooral op de stijgende en afnemende aandacht voor milieuproblemen. Maar wat hij in zijn model naar voren bracht, heeft een veel bredere betekenis dan het door hem aan de orde gestelde ‘milieu-issue’. Wat houdt dit model in? Zijn model stelt dat de ‘levenscyclus’ van allerlei onderwerpen (‘issues’) terug te brengen is tot een vijftal fasen en dat deze fasen zich cyclisch (kunnen) herhalen. Hij maakt een onderscheid tussen:
De eerste fase is de ‘pre-probleem fase’, waarbij een probleem nog niet tot het maatschappelijk bewustzijn is doorgedrongen, ondanks het feit dat wetenschappers en/of bepaalde groepen al een signaal daarover hebben afgegeven.
De tweede fase is die van alarm en euforisch enthousiasme. Het publiek wordt wakker geschud door dramatische gebeurtenissen en begint de ernst van het probleem in te zien. Er ontstaat een gedrevenheid om iets aan het probleem te doen, gekoppeld aan het idee dat we als maatschappij daadwerkelijk in staat zijn om het probleem aan te pakken, tenminste als we willen.
De derde fase is die van bezinning, waarin vooral twijfels ontstaan over de vraag of de gedachte aanpak wel haalbaar en betaalbaar is.
De vierde fase is die waarbij de maatschappelijke interesse voor het probleem afneemt. Andere problemen vragen om aandacht en ‘het nieuwe’ van het probleem is er een beetje af. Het gevolg is dat sommige mensen ontmoedigd raken, terwijl anderen persisteren bij de ernst van het probleem en weer anderen het gevoel hebben van ‘daar zijn ze weer met hun probleem’.
Tot slot is er de vijfde fase, die hij aanduidt als de ‘post-probleem fase’. Dit is de fase waarin door allerlei instanties maatregelen worden genomen om het probleem de wereld uit te helpen en de burgers ook het gevoel hebben dat ‘het uiteindelijk allemaal wel goed komt’.
Het ‘kerkenprobleem’ als issue
Maar, zo leert de ervaring, ‘het komt nooit helemaal goed’. Het gevolg kan zijn dat het probleem dan opnieuw aan de orde wordt gesteld (vaak in een aangepaste vorm) en dat vroeg of laat het moment aanbreekt om opnieuw de probleemcyclus te doorlopen. Populair gezegd: ‘Zo houden we elkaar lekker bezig!’ Zonder dat hier in detail te beschrijven, kan worden gesteld dat ook de ‘levenscyclus van het kerkenprobleem’ goed te begrijpen is aan de hand van dit model. Tot pakweg 2000 bevonden we ons ten aanzien van het ‘kerken-issue’ in de pre-probleemfase (Pollmann, 1995; Van ’t Hof, 1999). De fase van alarm en euforie (Aartsbisdom Utrecht, 2004; Doevendans e.a., 2007) verkreeg zijn culminatiepunt in 2008 met het ‘Jaar van het Religieus Erfgoed’ en het daaraan gekoppelde SPRE (Nelissen, 2008; VBMK & VNG, 2008). Tussen 2008 en ongeveer 2012 kan men de fase van bezinning en twijfels situeren (Jelsma, 2008; Protestantse Kerk in Nederland, 2008; Vellekoop, 2008). Immers, er lag een prachtig SPRE, maar hoe dat plan handen en voeten te geven en wie daarbij het voortouw zou moeten nemen, was niet echt duidelijk. Mede door allerlei particuliere initiatieven, door actieve kerkbesturen, door wetenschappelijke aandacht (Wesselink, 2018), door congressen en studiebijeenkomsten, en door (heel belangrijk!) bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een speciale ‘taskforce’ in het leven te roepen voor het religieus erfgoed, is het ‘kerkenprobleem’ in ‘institutioneel oplossingsgericht vaarwater’ terechtgekomen. Er zijn veel (kleine) successen geboekt en bij burgers is het algemene gevoel ontstaan dat het ‘allemaal uiteindelijk wel goed komt met de kerken’. Maar dat laatste valt te betwijfelen. Andere problemen verdringen het ‘kerkenprobleem’ weliswaar van de ‘probleemladder’, en het risico van terechtkomen in een ‘post-probleemfase’ zonder dat het vraagstuk echt is opgelost, is zeker aanwezig. Volgens Downs komt het maar sporadisch voor dat de cyclus dan weer helemaal opnieuw begint! De hoop is echter gevestigd op het initiatief ‘De Nationale Kerkenaanpak’ van de RCE, waarin vooral aan gemeenten een belangrijke initiërende en coördinerende rol wordt toegekend (RCE, 2018).
-
6 Multiperspectivistische kijk
Het ‘kerkenprobleem’ is geen eenduidig probleem dat door iedereen op dezelfde wijze wordt gezien en omschreven. Evenmin is er uniformiteit in de opvattingen over hoe het probleem aan te pakken (door wie, op welke manier en met behulp van welke beleidsinstrumenten).
Typologie van visies op het ‘kerkenprobleem’
Ook bij het ‘kerkenprobleem’ zijn er convergenties en divergenties in de kijk op ‘leegstand van kerken’, op ‘strijd om het behoud van kerken’ en op ‘een nieuw leven voor kerken’. De verschillen concentreren zich vooral rond het object (alle kerken bewaren of een selectie maken) en de strategie van omgaan met kerken (behoud van de oorspronkelijke functie of een nieuwe (neven)bestemming geven). Aan de hand van deze twee dimensies kan een typologie van ‘visies op het kerkenprobleem’ worden opgesteld:
De eerste visie hecht aan het behoud van alle kerken en wil zo mogelijk de oorspronkelijke functie van kerken behouden.
De tweede visie houdt in dat kerken in principe behouden moeten blijven, maar dat men bij verlies van de oorspronkelijke functie rustig mag nadenken over een nieuwe bestemming.
De derde visie stelt dat niet alle kerken behouden kunnen of moeten blijven, maar die waarvoor dat wel geldt, moeten hun oorspronkelijke functie behouden. Dit laatste omvat evenwel het faciliteren van kerkvernieuwing en het creëren van pioniersplekken (zoals de PKN pleegt te doen). Bij de in deze zin te behouden kerken is het om financiële redenen vaak nodig om ook gebruik te maken van verhuur.
Volgens de vierde visie behoeven niet alle kerken behouden te blijven en het deel dat overblijft, mag gerust een nieuwe functie krijgen.
Gegeven de multiperspectivistische kijk op het ‘kerkenprobleem’ verbaast het niet dat in de praktijk veelal sprake is van een ‘strijd om kerken’. De ene partij vindt dat de kerk behouden moet blijven; de andere vindt dat sloop de enige reële optie is. Weer een andere denkt dat er best een geschikte nieuwe bestemming voor de kerk is te vinden en nog weer een andere denkt dat het behoud van de Mariakapel en/of de kerktoren voldoende is als herinnering aan vroeger. In de praktijk zien we dan ook zeer uiteenlopende en vaak regionaal gebonden strategieën voor de aanpak van het ‘kerkenprobleem’.
Links: Sint Annakerk Maastricht, nu meervoudig gebruikt. Rechts: Kruisherenklooster Maastricht, nu horecabestemmingTypologie van strategieën voor het ‘kerkenprobleem’
In grote lijnen kan men de volgende strategieën onderscheiden, waarbij we achterwege laten om daar allerlei voorbeelden van te noemen. We dagen de lezer uit om zelf voorbeelden te zoeken uit de eigen omgeving:
voortgaand religieus gebruik van kerk;
nevenbestemming kerk;
behoud van kerk en passende herbestemming;
wijziging van kerk met passende herbestemming;
behoud van kerk met niet passende herbestemming;
wijziging van de kerk met niet passende herbestemming;
gedeeltelijke sloop kerk;
volledige sloop kerk.
Profane geloofsstrijd
Ondanks allerlei verschillen in strategie kan – grosso modo – worden gezegd dat veel initiatieven zich richten op het behoud van kerken en het geven van een aanvullende of een (gedeeltelijk) nieuwe bestemming eraan. Wat de laatste jaren wel heel duidelijk is geworden, is dat communicatie en overleg in dezen zeer essentieel zijn. Er wordt een beroep gedaan op de ‘kunst om consensus te bereiken’. Daarbij is de ‘taal’ die de partijen hanteren essentieel. Illustratief is dat tijdens bijeenkomsten van bijvoorbeeld de Erfgoedacademie verschillende discoursen hoorbaar zijn, die de positie van betrokkenen tot het kerkgebouw direct ‘verraden’. De vraag is dan ook: wie verstaat de kunst om het vraagstuk met ‘overtuigende verbale constructies’ te verwoorden zonder daarmee anderen ‘van zich te vervreemden’? Wie is goed in staat om ‘de oplossingspotentie’ overtuigend te verwoorden? Wie is degene die gevoel heeft voor het ‘momentum’ en dat ook weet te benutten? De ‘strijd om kerken’ is dan ook vooral een ‘discoursstrijd’, een ‘verbale geloofsstrijd’, gestreden door betrokkenen met allemaal ‘hun eigen gelijk’. Dat brengt ons bij weer een andere theoretische notie die naar onze mening in dit verband relevant is, namelijk het ‘stromenmodel van Kingdon’.
-
7 Stromenmodel van Kingdon
Het ‘stromenmodel’ van Kingdon (Kingdon, 1984; Nelissen e.a., 2004) is vooral gericht op de vraag hoe onderwerpen op de politiek-bestuurlijke agenda terechtkomen en wat er vervolgens met die onderwerpen gebeurt. Kingdon maakt een onderscheid tussen de ‘probleemstroom’, de ‘oplossingenstroom’ en de ‘politiek-bestuurlijke stroom’. Deze stromen hebben de neiging om zich tamelijk autonoom te gedragen. Maar, zo stelt hij, af en toe worden deze stromen aan elkaar gekoppeld. Dat kan gebeuren door een bijzonder voorval dat ineens veel aandacht trekt of door iemand die in staat is om die stromen met elkaar te verbinden. Hij noemt de laatste figuur een ‘entrepreneur’. We komen op die figuur zo meteen nog terug omdat die bepaald niet onbelangrijk is in het kader van de ‘strijd om kerken’. Als er een koppeling van stromen plaatsvindt, openen zich perspectieven. Het is alsof een raam opengaat: een beleidsraam, een ‘policy-window’. Plotseling is er zicht op beleidsagendering van het onderwerp. Natuurlijk spelen ook de media daarbij een belangrijke rol. Zij wijzen op problemen, maar doen ook oplossingssuggesties en zetten personen in de schijnwerper die als ‘entrepreneur’ in staat zijn om een verbinding tussen de stromen te leggen. Voor elk probleem zijn in principe allerlei oplossingen te bedenken. Oplossingen die goed uitgewerkt zijn, die maatschappelijke steun hebben en financieel haalbaar zijn, hebben de meeste kans op slagen. Die thema’s komen op de agenda die goed passen bij de politieke kleur van de ‘ordre établi’, die breed maatschappelijk worden gedragen en waarbij lobbyisten kans hebben gezien hun werk te doen. Bepaalde momenten zijn uitermate geschikt om de drie stromen bij elkaar te brengen met als resultaat dat een ‘policy-window’ opengaat. Zulke momenten zijn bijvoorbeeld een dramatische gebeurtenis (natuurramp, terreuraanslag, epidemie of pandemie), de uitvinding van een geschikte oplossing voor een probleem (vaccin, kostenbeheersing) of bijvoorbeeld een bestuurswisseling (nieuwe bestuurders, nieuwe samenstelling vertegenwoordigende organen).
Het stromenmodel van KingdonOp zoek naar een ‘policy-window’
Dat klinkt allemaal erg abstract, maar wat heeft dat nu met het ‘kerkenprobleem’ te maken? Kingdons ‘stromenmodel’ laat zich (ook door zijn algemeenheid) goed toepassen op het ‘kerkenprobleem’. Immers, ook hier zien we ten eerste de probleemstroom van leeglopende kerken, leegstaande kerken, verwaarloosde kerken, bedreigde kerken, gesloopte kerken, ongelukkig herbestemde kerken en dergelijke. Ten tweede zien we de scala aan oplossingssuggesties die concreet worden aangedragen en ook succesvol worden doorgevoerd, zoals meervoudig gebruik van kerkgebouwen, en herbestemming van kerken tot appartementencomplex, horecagelegenheid, bibliotheek, fitnesscentrum, hotel, medisch centrum, kantoor en dergelijke. De politiek-bestuurlijke stroom is goed herkenbaar en te identificeren aan de hand van voorspelbare en klassieke actoren zoals gemeenten, provincies, het Rijk, kerkelijke instellingen, kerkbesturen, bisschoppen en fondsen. Maar daarnaast zien we ook andere actoren het toneel betreden, zoals architecten, projectontwikkelaars, behoudstichtingen, jonge pioniers, kerkvernieuwers en enthousiaste eenlingen. Vooral deze laatste categorie, behorend tot wat Kingdon de ‘entrepreneurs’ noemt, zijn essentieel hierbij. Dat is dan ook de reden dat we wat nader ingaan op rol en betekenis van deze figuur.
Links: Dorpskerk Wilp, nu met culturele ANBI-status (foto: Geurt Roffel). Rechts: Hervormde kerk Coevorden, nu meervoudig gebruikt -
8 De ‘entrepreneur’
Over wie hebben we het eigenlijk als we spreken over een ‘entrepreneur’? In de opsomming die we zojuist gaven, is duidelijk dat het niet om één type entrepreneur gaat. Op het toneel verschijnen verschillende typen spelers. Dat zijn bijvoorbeeld eenlingen, maar ook organisaties die zich inzetten voor het religieus erfgoed. Hun inzet en betrokkenheid vertonen verschillende gedaanten en hebben uiteenlopende achtergronden. We kunnen de volgende typen entrepreneurs onderscheiden.
De idealist
Om te beginnen zien we actieve particulieren en betrokken burgers die op individuele basis of in klein (gemeentelijk) verband proberen om verkrotting en sloop tegen te gaan, dan wel zich in te zetten voor het behoud van de oorspronkelijke functie van een kerkgebouw. Het gaat om de ‘idealistische entrepreneur’, de doorzetters die ‘tegen de stroom in’ zich inzetten voor hun ideaal.
De creatieveling
Een ander type is de eenling, de ‘creatieve entrepreneur’, die met een ambitieus plan komt om het kerkgebouw nieuw leven in te blazen en open te stellen voor een breder publiek. Dit type denkt dan vaak aan nieuwe functies in de sfeer van zingeving, kunst, meditatiecursussen en soms ook wel functies die verder af staan van het oorspronkelijke gebruik van de kerk. Voor dit type is het behalen van winst geen doel, maar gaat het vooral om het veiligstellen van het gebouw.
De behouder
Verder zien we ook het type van de ‘behoudende entrepreneur’. We denken dan aan organisaties en stichtingen die inkomsten proberen te genereren ten behoeve van het behoud en onderhoud van het kerkgebouw. Tussen deze organisaties bestaan onderling grote verschillen in professionaliteit en de mate waarin ze drijven op vrijwilligers of op betaalde kracht(en).
De waardengedrevene
Dan is er het type van de ‘waardengedreven entrepreneur’: een persoon of organisatie die vanuit levensovertuiging het behoud van het religieus erfgoed nastreeft. Behoud en herbestemming van het erfgoed staan dan voorop vanuit de gedachte dat kerken fundamentele waarden vertegenwoordigen die opnieuw, en ook om nieuwe aandacht vragen. Er wordt gezocht naar manieren om in kerken maatschappelijke meerwaarde te creëren, om kloven te dichten, om aan een meer inclusieve samenleving te werken en om onderlinge menselijke verbondenheid te realiseren, dan wel om bijvoorbeeld duurzaamheid na te streven. Er wordt, met andere woorden, via kerken naar nieuwe manieren van ‘betekenisvol leven’ gezocht.
De handelsman/-vrouw
Tot slot zien we de ‘handelentrepreneurs’, mannen en vrouwen die vanuit een commercieel oogpunt kerken als een gat in de markt zien. Zij ruiken zakelijke kansen voor bijzondere vastgoedprojecten (Reinstra, 2007). Hun centrale gedachte is het maken van winst op basis van ‘stenen met een rijke geschiedenis’. Zij streven vaak naar een nieuwe bestemming van een kerkgebouw. Bij dit type zien we geregeld makelaars, (bouw)ondernemers, beleggers en ook wel architecten en bouwkundigen.
Heterogeniteit troef
Uiteraard zien we in de praktijk allerlei combinaties van de zo-even genoemde typen entrepreneurs. Door de opkomst van allerlei typen entrepreneurs is het ‘kerkenstrijdveld’ veel heterogener geworden. Daardoor is tegelijkertijd ook de variatie in ‘policy-windows’ toegenomen, omdat elk type entrepreneur een eigen soort ‘policy-window’ genereert. We moeten daarbij niet uit het oog verliezen dat ook het (partij)politieke klimaat en lokale dynamieken ook een grote rol spelen bij het gegeven of een ‘beleidsraam’ al dan niet opengaat. De ‘oplossingsrichtingen’ zullen als gevolg van de toename in de diversiteit van entrepreneurs eveneens toenemen. Hiermee komen we bij de vraag hoe de genoemde typen entrepreneurs zich verhouden tot de meer klassieke actoren op het ‘kerkenstrijdveld’, zoals de (burgerlijke) gemeente.
Links: Pauluskerk Nijmegen, in januari 2020 verkocht. Rechts: Mariënburgkapel Nijmegen, nu Huis van de Geschiedenis -
9 De gemeente aan zet?
Veel gemeenten hebben te maken met kerkgebouwen die leegstaan of een onzekere toekomst tegemoet gaan (bijv. Gemeente Utrecht, 2017). Al in 1999 werd zijdelings gewezen op dit dreigende probleem (Nelissen & Bogie, 1999), maar het zou toch nog jaren duren voordat het probleem daadwerkelijk werd onderkend en ook de rol van de gemeente in dezen zou worden benadrukt. Met de lancering van De Nationale Kerkenaanpak in 2018, is de rol van de gemeente bewust en prominent onder de aandacht gebracht. Niet alleen aan de gemeente als zodanig, maar vooral ook aan de gemeente als (lokale) overheid in samenwerking met kerkelijke organisaties en burgers (RCE, 2018) wordt een belangrijke rol toegekend. Hoe voor de hand liggend het mantra van lokaal bestuur en samenwerking met organisaties en burgers ook moge klinken, het is het goed om aan te geven dat we hier – wat betreft het religieus erfgoed – toch te maken hebben met een kentering. Gemeenten werden namelijk lange tijd niet gezien als de vanzelfsprekende partners om bij te dragen aan het oplossen van het ‘kerkenprobleem’ en om daaraan ook proactief bij te dragen. Dat het samen optrekken van gemeenten en kerkbesturen lange tijd gevoelig heeft gelegen, en soms ook nog gevoelig blijft liggen, blijkt ook uit de publicatie Tweeluik religie en publiek domein (VNG & BZK 2020). Van Bijsterveld (2018) zoekt verklaringen voor de gevoeligheden tussen deze partijen en geeft aan dat de samenleving eigenlijk verleerd is om godsdienst (en godsdienstige uitingen, zoals kerken) op een ontspannen manier als een maatschappelijk fenomeen te benaderen.
Mede daardoor, en door het veelvuldig teruggrijpen op ‘de scheiding van kerk en staat’, zijn we – zo stelt zij – als samenleving te krampachtig gaan reageren. Wanneer bijvoorbeeld beheerders van kerkgebouwen financiële steun zoeken bij gemeenten, dan ontstaan er al snel spanningen en discussies (Van Bijsterveld, 2018). We zien inmiddels wat meer ontspanning. Dat geldt zeker wanneer een kerkgebouw al aan de eredienst is onttrokken, of wanneer er een juridische constructie is geformuleerd die een onderscheid maakt tussen kerkelijk gebruik en het behoud van het gebouw. Maar zelfs dan blijkt dat er nog veel te winnen is op het gebied van distantie en betrokkenheid tussen gemeente en kerkbesturen (vgl. Van Bijsterveld, 2018). Herijking lijkt dan ook nodig. Die krijgt wellicht al enigszins vorm als gevolg van de lancering door het Rijk van De Nationale Kerkenaanpak, waarin gemeenten, kerkbesturen, erfgoedorganisaties en burgers uitgedaagd worden om een eigen ‘kerkenvisie’ op te stellen. Daarmee ligt de vraag op tafel of gemeenten serieus werk zullen maken van het opstellen van een ‘integrale kerkenvisie’. Inmiddels zijn er, zo blijkt uit de website van de RCE, honderd gemeenten aan de slag gegaan met het opstellen van zo’n kerkenvisie. Deze visies zijn documenten waarin wordt aangegeven welke toekomst de zo-even genoemde actoren zien voor de kerkgebouwen. Concreet gaat het dan over de toekomst van de gebouwen: kerkelijk gebruik, nevengebruik, sluiting, herbestemming, verkoop of bijvoorbeeld sloop.
Het expliciet en samen verwoorden van een visie vraagt om afstemming en samenwerking, die voor alle betrokken partijen bepaald niet altijd even eenvoudig blijkt te zijn. De vraag dringt zich op of vanwege de multiperspectivistische kijk op het ‘kerkenprobleem’ en de daaronder liggende waardepatronen er überhaupt wel sprake kan zijn van samenwerking. Is er voldoende onderling vertrouwen? Spreken de betrokken partijen elkaars taal? Sluipen er partijpolitiek en/of hiërarchie in het proces? Wordt het ‘kerkenprobleem’ als een gemeenschappelijk probleem ervaren? Wie bepaalt de hiërarchie van waarden? Wat zijn de aard en kwaliteit van het debat? Hoe ver durven betrokkenen vooruit te kijken? Zijn zij gericht op de korte of de lange termijn? Welke argumenten worden aangedragen en als geldige argumenten beschouwd? Vragen als deze zijn van invloed op de mate waarin er gedurende het proces een oplossingsgericht ‘wij-gevoel’ ontstaat.
Links: Joodse synagoge Coevorden, nu museum. Rechts: Lebuinuskerk Deventer, nu religieus en meervoudig gebruikt (foto: Eerde Bruining) -
10 Tot slot: ‘take it easy’
Het ‘kerkenprobleem’ is – zo hebben we gezien – een complex en gecompliceerd vraagstuk. Als ‘issue’ mag het probleem zich tegenwoordig in een grote belangstelling verheugen. Het heeft zich een plaats weten te veroveren op de maatschappelijke en politiek-bestuurlijke agenda, maar wordt sinds kort (uiteraard) verdrongen door de coronacrisis, die op zich ook weer effecten op het ‘kerkenprobleem’ heeft. We hebben gezien dat het ‘kerkenprobleem’ geenszins eenduidig is: er kan vanuit allerlei (belangen)perspectieven naar worden gekeken, wat in de praktijk tot een ‘strijd om kerken’ kan leiden en daar in een aantal gevallen ook daadwerkelijk toe leidt. Betrokkenen interpreteren het probleem allemaal op hun eigen manier. Ze hebben hun eigen taalgebruik, hun eigen argumenten en verschillen onderling in onderliggende waardensystemen. Met andere woorden, ze hebben hun eigen ‘discours’. Het gevaar is – en daarmee verwijzen we naar het ‘stromenmodel’ van Kingdon – dat ‘probleemoplossingen’ maar moeilijk van de grond komen. Alle goede bedoelingen van betrokken actoren ten spijt is het risico dat er positieve energie wegvloeit en uiteindelijk het religieus erfgoed ‘het kind van de rekening’ zal worden. Daar staat tegenover dat tegenwoordig allerlei typen ‘entrepreneurs’ kans zien om het ‘kerkenprobleem’ opnieuw te definiëren en te (her)interpreteren. Zij nemen initiatieven in de sfeer van neven- en herbestemming van kerken en weten zodoende het ‘kerkenprobleem’ om te toveren tot een ‘kerkenoplossing’. Gemeenten zouden in deze een centralere rol moeten spelen. De Nationale Kerkenaanpak kan als motor fungeren bij het zetten van positieve stappen ten aanzien van dit (geloofs- en beleids)gevoelig onderwerp.
Cri du coeur
We eindigen onze beschouwing met een ‘cri du coeur’: Kijk verder dan de usual suspects en probeer minder ‘krampachtig’ met het religieus erfgoed om te gaan, zodat, wat we nu vaak als een ‘probleem’ zien, op termijn een ‘oplossing’ zal blijken te zijn. Met andere woorden ‘take it easy’. Hebben we toch nog een keer de preekstoel mogen beklimmen!
Literatuur Aartsbisdom Utrecht, Geef uw gebouw toekomst. Over het creatief openstellen van kerkgebouwen, Utrecht: 2004.
Bijsterveld, S. van, Overheid en godsdienst. Herijking van een onderlinge relatie, Den Haag: 2018.
Doevendans, K., e.a., Kansen voor kerkgebouwen. Vragen en uitdagingen bij gebruik en herbestemming, Utrecht: 2007.
Downs, A., ‘Up and down with ecology. The issue-attention cycle’, The Public Interest, Volume 28, 1972, p. 28-50.
Gemeente Utrecht, Utrechtse visie religieus erfgoed, Utrecht: 2017.
Hof, J. van ’t, ‘Herbestemmen. Maatschappelijk of monumentaal probleem?’, Jaarboek Monumentenzorg. Instandhouding, Zwolle: 1999 (met een voorwoord van Fons Asselbergs).
Jelsma, D., ‘Hoe verder met de Godshuizen in Nederland?’, Vitruvius, 2008/5, p. 26-31.
Kingdon, J.W., Agendas, alternatives and public policies, New York: 1984.
Nelissen, N.J.M., ‘Herbestemming van religieus erfgoed’, VNG, 2008a, p. 25-27.
Nelissen, N.J.M., Geloof in de toekomst!, Strategisch Plan voor het Religieus Erfgoed (SPRE), Utrecht: 2008b.
Nelissen, N.J.M., ‘Kirchenumnutzung in den Niederlanden’, Kirchen im Wandel, Neuss: 2010, p. 12-18.
Nelissen, N.J.M. & M.J.S. Bogie, ‘Herbestemming van grote monumenten’, Openbaar Bestuur, 1999/8, p. 2-7 (1999a).
Nelissen, N.J.M. & M.J.S. Bogie, ‘Procesmanagement voor gemeenten. Herbestemming van monumenten’, Bestuurswetenschappen, 1999/2, p. 114-134 (1999b).
Nelissen, N.J.M., P.J.M. de Goede & M.J.W.M. van Twist, Oog voor openbaar bestuur. Een beknopte geschiedenis van de bestuurskunde, Den Haag: 2004.
Nelissen, N.J.M., J. Smits, M.J.S. Bogie & J. Voorzee, Herbestemming van grote monumenten. Een uitdaging, Den Bosch: 1999.
Pollmann, T., Herbestemming van kerken, CRM-reeks, Den Haag: 1995.
Protestantse Kerk in Nederland, Een protestantse visie op het kerkgebouw met een praktisch-theologisch oogmerk. Discussienota van de Protestantse Kerk in Nederland, Utrecht: 2008.
Radboud Universiteit Nijmegen, ‘Ontkerkelijking, nou en …? Oorzaken en gevolgen van secularisatie in Nederland’, Religie & Samenleving, 2013/1, p. 1-258.
RCE, Een toekomst voor kerken. Handreiking voor het herstemmen van vrijkomende kerkgebouwen, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort: 2011.
RCE, De nationale kerkenaanpak, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort: 2018. Gevonden op www.toekomstreligieuserfgoed.nl/toolkit-kerkenvisies.
Reinstra, A., De kerk in Nederland. Godshuis, erfgoed of vastgoed?, Zeist: 2007.
Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed, De oude kaart van Nederland. Leegstand en herbestemming, Atelier Rijksbouwmeester, Den Haag: 2008.
SCP, Christenen in Nederland. Kerkelijke deelname en christelijke gelovigheid, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag: 2018.
VBMK & VNG, Handreiking religieus erfgoed voor burgerlijke en kerkelijke gemeenten, Vereniging van Beheerders van Monumentale Kerkgebouwen in Nederland en Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Den Haag: 2008.
Vellekoop, M., Nieuwe kerken in een nieuwe context, Amsterdam: 2008.
VNG & BZK, Tweeluik religie in het publieke domein. Handvatten voor gemeenten over de scheiding van kerk en staat, Den Haag: 2020.
Wesselink, H., Een sterke toren in het midden der stad. Verleden, heden en toekomst van bedreigde Nederlandse kerkgebouwen, Amsterdam: 2018.
WRR, Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Amsterdam: 2006.
Noten
-
1 Zonder hier al te diep op in te gaan is het goed om op te merken dat de secularisatiethese, de idee dat religie op termijn zou verdwijnen of toch ten minste ernstig verzwakt zou worden door moderniseringsprocessen, met afstand het meest bediscussieerde onderwerp in de godsdienstsociologie is.