Lokale partijen tussen eenheid en verscheidenheid
-
Inleiding op het themanummer1x De bijdragen in dit themanummer komen voort uit een project over lokale partijen dat gesubsidieerd werd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarbij een onderzoeksconsortium van wetenschappers van de Tilburg University, de Universiteit Leiden, de University of Twente en de Rijksuniversiteit Groningen betrokken waren (zie Van Ostaaijen, 2021).
Lokale partijen zijn in zekere zin de grootste politieke familie van Nederland. Bij de verkiezingen van 2018 gaven bijna twee miljoen kiezers hun stem aan een lokale partij (Kiesraad, 2021). Dat waren ruim één miljoen kiezers meer dan het aantal kiezers dat stemde op de lijsten van de grootste landelijke politieke partij (de VVD). Hiermee zijn lokale partijen als geheel potentieel een belangrijke politieke speler. Tegelijkertijd is het enige wat lokale partijen lijken te delen hun organisatorische ongebondenheid. Immers, een lokale partij is uiteindelijk ‘een of meerdere personen die mee (willen) doen aan de gemeenteraadsverkiezing(en) van één gemeente zonder een organisatorische verbinding met een politieke partij die dat ook in een of meerdere andere gemeenten doet of meedoet aan de verkiezing van Provinciale Staten, waterschap, Tweede Kamer of Europees Parlement’ (Van Ostaaijen, 2019). Iedere lokale partij is daarmee een eigen onafhankelijke organisatie.
Conceptueel kun je lokale partijen afzetten tegen de afdelingen van landelijke partijen die ook in de gemeentepolitiek actief zijn. Maar naast deze afdelingen en lokale partijen zijn er ook nog andere varianten. Zo zijn er combinatielijsten waar kandidaten van verschillende partijen op staan, van landelijke partijen maar ook soms van landelijke en lokale partijen. Een voorbeeld van de eerste is de lijst van ChristenUnie en SGP in Den Haag, en van de tweede de combinatie van de landelijke partij DENK en de lokale partij Verenigd Arnhem. Daarnaast doen in de gemeentepolitiek ook lijsten mee van partijen die wél in meerdere gemeenten actief zijn maar niet in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn, zoals de Fryske Nasjonale Partij. In de praktijk blijkt het bovendien niet altijd eenvoudig om de organisatorische ongebondenheid van lokale partijen goed vast te stellen. Zo laat Heyerick (2016) zien dat er verschillende gradaties zijn waarop een partij op lokaal niveau verbonden kan zijn met een partij die (ook) op een ander niveau actief is.
Ondanks het feit dat de grootste groep opgekomen stemmers bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2010, 2014 én 2018 hun stem gaf aan een lokale partij, weten we relatief weinig van deze partijfamilie af (zie Van Ostaaijen, 2019 voor een overzicht van de kennis op dit gebied). In dit themanummer staan lokale partijen als politieke organisaties centraal. Dat wil zeggen: we kijken naar het lokale equivalent van de ‘party in central office’ (Katz & Mair, 1993), de organisaties die met een programma en een kandidatenlijst deelnemen aan verkiezingen. We richten ons hier dus niet expliciet op de kiezers die op lokale partijen stemmen of hoe politici van lokale partijen opereren in gemeenteraden en colleges (maar zie daarvoor onder andere Otjes, 2018 en enkele bijdragen in: Van Ostaaijen, 2021).
Door de bijdragen in dit themanummer loopt een rode draad en dat is de vraag in welke mate deze lokale partijen kunnen worden gezien als één familie of dat het een zeer diverse verzameling is van partijen die niets delen dan hun onafhankelijkheid van andere partijen. De vraag is of bij het kijken naar gemeentepolitiek het label ‘lokale partij’ als het ware het tapijt is waaronder de enorme conceptuele stofnesten, gevormd door de ideologische, organisatorische en partijstrategische diversiteit van deze partijen, geveegd kunnen worden, of dat de vlag ‘lokale partij’ een zekere mate van conceptuele uniformiteit afdekt.
Eerder onderzoek heeft op verschillende manieren naar de diversiteit van lokale partijen gekeken: Boogers, Lucardie en Voerman (2007) en Euser (2015) observeren ieder met een eigen methodiek een aantal verschillende programmatische substromingen in de partijfamilie. Er zijn lokale partijen die zich richten op het ‘algemeen belang’, maar ook lokale partijen die zich inzetten voor specifieke belangen van bijvoorbeeld ouderen, jongeren of specifieke dorpen. Ander onderzoek behandelt lokale partijen juist als één categorie (bijvoorbeeld Otjes, 2018; 2019; Van Ditmars & De Lange, 2019). We weten relatief weinig over de onderlinge verschillen tussen lokale partijen in deze onderzoeken.
Ook in de beschikbare historische data komt deze diversiteit naar voren (zie Van Ostaaijen, 2019). De Kiesraad en diens voorgangers die de electorale resultaten in gemeenteraadsverkiezingen in kaart brachten, zien niet één categorie lokale partijen, maar verschillende. Zo worden voor verschillende perioden een aantal verschillende labels gehanteerd: er zijn onafhankelijke lijsten, maar ook rooms-katholieke, protestants-christelijke en onafhankelijke progressieve groeperingen. Wat we nu lokale partijen noemen, werd dus lange tijd in verschillende van dit soort categorieën opgesplitst. Bovendien werden daarin ook niet-lokale partijen, met name eerdergenoemde combinatielijsten, meegenomen.
Elk artikel in dit themanummer richt zich op een eigen eigenschap van lokale partijen en in elk van deze artikelen schijnt het vraagstuk van uniformiteit en diversiteit door. De eerste bijdrage in dit themanummer is van Van Biezen en Waling. Zij kijken naar de historische ontwikkeling van lokale partijen. Wie zien in jaren twintig en dertig van de vorige eeuw een hoge mate van diversiteit: geografisch tussen het katholieke zuiden en de provincies ten noorden van de rivieren. In Noord-Brabant en Limburg waren er veel gemeenten waar vrijwel alleen maar lokale partijen aan de gemeentepolitiek deelnamen. In de overige provincies waren ook lokale partijen actief, maar hoe groot ze waren, verschilde sterk van gemeente tot gemeente. Maar we zien ook historische diversiteit tussen verschillende golven van lokale partijen die allemaal een eigen identiteit hebben: de katholieke, protestantse en neutrale lijsten uit de verzuilingsperiode en de opkomst van zogenaamde ‘Leefbaar-partijen’ in de jaren negentig.
Van Ostaaijen, Peeters en Jennissen kijken naar meer recente successen van lokale partijen bij verkiezingen en de factoren die hieraan bijdragen. Hun centrale observatie is dat de lokale partijen die succesvol waren in 2014, veel delen: zij weten onvrede over lokale politiek op een aansprekende en constructieve manier te verwoorden en steunen op kandidaten met een grote bekendheid en lange politieke ervaring in hun gemeente. Partijen die hun succes weten te bestendigen in 2018, hebben onder meer publicitair slim geopereerd. Alhoewel dit onderzoek dus niet de eenheid en verscheidenheid in de hele partijfamilie onder de loep neemt, bevestigt het in elk geval het oude adagium van Tolstoj (1877) dat alle gelukkige gezinnen op elkaar lijken.
Otjes kijkt naar de programmatische diversiteit van lokale partijen. Hij analyseert de programma’s van lokale partijen en afdelingen van landelijke partijen specifiek op hun woordgebruik. Tegenover het beeld van ideologische diversiteit in deze familie in de literatuur vindt hij een relatief coherente familie. Lokale partijen delen in de eerste plaats een lokalistisch karakter. Ze richten zich op specifieke problemen in hun gemeente. In vergelijking met de meeste landelijke partijen hebben ze ook een protestkarakter: hun programma’s gebruiken relatief veel anti-elitaire retoriek. En veel deze partijen delen ook een centrumrechtse positie in het politieke landschap.
Boogers en Voerman kijken naar de organisaties van lokale partijen: de formele organisatiestructuur, het politieke personeel en hun financiële positie. In dit onderzoek valt met name de organisatorische diversiteit van lokale partijen op. De auteurs zien hier zowel partijen die steunen op een actief ledenbestand als partijen die enkel steunen op hun politici en enkele sympathisanten. Ook waar het gaat om de organisatorische vitaliteit, zijn er verschillen tussen lokale partijen, alhoewel een ruime meerderheid organisatorisch ‘voldoende’ functioneert.
Boogers en Eckardt kijken ten slotte naar het optreden van wethouders van lokale partijen op het bovengemeentelijke niveau: hoe wethouders van lokale politieke partijen opereren op het regionale, provinciale, landelijke en Europese bestuursniveau. Vertegenwoordigers van lokale partijen hebben anders dan vertegenwoordigers van landelijke partijen geen partijgenoten in het provinciehuis, in Den Haag of Brussel. De geïnterviewde wethouders zien hiervan voor- en nadelen. Doordat wethouders van lokale partijen niet partijdig zijn op een bovengemeentelijk niveau, krijgen ze vaker een strategische positie in de regio. Echter, deze wethouders missen tegelijkertijd de ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld kennisuitwisseling die vertegenwoordigers van landelijke partijen dankzij hun partijbureaus wel krijgen. Zo zien we heel concreet de gevolgen van hun landelijke ongebondenheid.
Literatuur Boogers, M.J.G.J.A., A. Lucardie & G. Voerman, Lokale politieke groeperingen. Belangenbehartiging, protest en lokalisme, TSPB/DNPP, Tilburg/Groningen: 2007.
Ditmars, M.M. van & S.L. de Lange, ‘Differential representation? The gaps between mainstream and niche party representatives and their voters in the Netherlands’, Acta Politica, 2019/2, p. 295-314.
Euser, B., Geuzen aan de macht. De doorbraak van lokale partijen, Amsterdam: 2015.
Heyerick, A., Independent relics or heralds of party decline? The role of non-national lists in local politics, proefschrift Universiteit Gent, Gent: 2016.
Katz, R.S. & P. Mair, ‘The evolution of party organizations in Europe. The three faces of party organization’, The American Review of Politics, Winter 1993, p. 593-617.
Kiesraad, Verkiezingen gemeenteraad 2018, Databank verkiezingsuitslagen, Den Haag: 2021, te vinden op: https://verkiezingsuitslagen.nl/verkiezingen/detail/GR20180321.
Ostaaijen, J.J.C. van, Lokale partijen in Nederland. Een overzicht van kennis over lokale partijen 2002-2019, onderzoeksrapport, Universiteit van Tilburg, Tilburg: 2019.
Ostaaijen, J.J.C. van (red.), Lokale partijen in de praktijk. Een overzicht van kennis over het functioneren van lokale partijen in Nederland, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag: 2021.
Otjes, S.P., ‘Pushed by national politics or pulled by localism? Voting for independent local parties in the Netherlands’, Local Government Studies, 2018/3, p. 305-328.
Otjes, S.P., ‘Going local. Voting for independent local parties in the Netherlands 1986-2010’, Local Government Studies, 2019/1, p. 1-25.
Tolstoj, L., Anna Karenina, Amsterdam: 1965 (1877, vertaling W. Huisman).
Noten
-
1 De bijdragen in dit themanummer komen voort uit een project over lokale partijen dat gesubsidieerd werd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en waarbij een onderzoeksconsortium van wetenschappers van de Tilburg University, de Universiteit Leiden, de University of Twente en de Rijksuniversiteit Groningen betrokken waren (zie Van Ostaaijen, 2021).